ECLI:NL:RBDHA:2021:15802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/5883 en AWB 20/5884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser had op 15 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit dat op 10 april 2020 was genomen en op 14 april 2020 was verzonden. De rechtbank overweegt dat het bezwaarschrift uiterlijk op 13 mei 2020 ontvangen had moeten zijn, maar dat dit pas op 16 juni 2020 is gebeurd, waardoor het bezwaar te laat was.

Eiser stelde dat het besluit pas op 19 mei 2020 aan hem bekend was gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de bekendmaking op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het besluit was per aangetekende post verzonden naar het laatst bekende adres van eiser, maar was retour gekomen omdat het niet was afgehaald. De rechtbank concludeert dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet afhalen van het besluit en dat de termijn voor het indienen van het bezwaar een fatale termijn is die niet kan worden verlengd zonder verschoonbare omstandigheden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om de uitzetting te verbieden. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5883 (beroep) en AWB 20/5884 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , met v-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: F.W. King),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van
15 juli 2020 (het bestreden besluit) en over het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Ten aanzien van het beroep
2. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen vier weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)) en artikel 6:8 van de Awb). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het besluit is gedateerd op 10 april 2020 en op 14 april 2020 verzonden. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 13 mei 2020 door verweerder ontvangen moeten zijn. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 16 juni 2020. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit pas op 19 mei 2020 telefonisch aan hem bekend is gemaakt. Nu eiser op 16 juni 2020 bezwaar heeft gemaakt, is dit binnen de termijn van vier weken na bekendmaking.
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het besluit pas op 19 mei 2020 aan eiser bekend is gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder het besluit van 10 april 2020 op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt door verzending per aantekende post naar het laatst bekende adres van eiser. Uit de stukken blijkt dat het besluit retour is gekomen, omdat het besluit niet is afgehaald. Niet is gebleken waarom eiser het besluit niet heeft afgehaald. Dat eiser dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Nu verweerder het besluit op grond van 3:41, eerste lid, van de Awb kenbaar heeft gemaakt, lag het niet op de weg van verweerder om het besluit op een andere wijze zoals bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb kenbaar te maken. Daarbij overweegt de rechtbank dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een fatale termijn van openbare orde is, die ambtshalve moet worden beoordeeld. Dit betekent dat de duur van die termijn niet kan worden gewijzigd en dat het bezwaar zonder verschoonbare omstandigheden, zoals in dit geval, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorlopige voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist. Het verzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin is beslist op het beroep, verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.