ECLI:NL:RBDHA:2021:15802
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake uitzetting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser had op 15 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit dat op 10 april 2020 was genomen en op 14 april 2020 was verzonden. De rechtbank overweegt dat het bezwaarschrift uiterlijk op 13 mei 2020 ontvangen had moeten zijn, maar dat dit pas op 16 juni 2020 is gebeurd, waardoor het bezwaar te laat was.
Eiser stelde dat het besluit pas op 19 mei 2020 aan hem bekend was gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de bekendmaking op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het besluit was per aangetekende post verzonden naar het laatst bekende adres van eiser, maar was retour gekomen omdat het niet was afgehaald. De rechtbank concludeert dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet afhalen van het besluit en dat de termijn voor het indienen van het bezwaar een fatale termijn is die niet kan worden verlengd zonder verschoonbare omstandigheden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om de uitzetting te verbieden. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.