ECLI:NL:RBDHA:2021:15813
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een grootmoeder die een verblijfsvergunning aanvroeg op basis van artikel 8 van het EVRM, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 12 februari 2021, wees de aanvraag af. Tijdens de zitting op 9 juni 2021 zijn zowel verzoekster als de referent verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Bondarev.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De rechter overwoog dat er geen dreigende onomkeerbare situatie was, zoals een dreigende uitzetting of acute financiële nood. De verweerder had bevestigd dat verzoekster niet zou worden uitgezet totdat op het bezwaar was beslist, wat de rechter voldoende vond om aan te nemen dat er geen spoedeisend belang bestond. Verzoekster kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen als er alsnog een dreigende uitzetting zou zijn.
De voorzieningenrechter heeft ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, gezien de omstandigheden die door verzoekster waren aangevoerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.