ECLI:NL:RBDHA:2021:15813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/1402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een grootmoeder die een verblijfsvergunning aanvroeg op basis van artikel 8 van het EVRM, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 12 februari 2021, wees de aanvraag af. Tijdens de zitting op 9 juni 2021 zijn zowel verzoekster als de referent verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Bondarev.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De rechter overwoog dat er geen dreigende onomkeerbare situatie was, zoals een dreigende uitzetting of acute financiële nood. De verweerder had bevestigd dat verzoekster niet zou worden uitgezet totdat op het bezwaar was beslist, wat de rechter voldoende vond om aan te nemen dat er geen spoedeisend belang bestond. Verzoekster kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen als er alsnog een dreigende uitzetting zou zijn.

De voorzieningenrechter heeft ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, gezien de omstandigheden die door verzoekster waren aangevoerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1402
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster, V-nummer: [V-nummer] ,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
[A] (referent) voor een verblijfsvergunning in het kader van artikel 8 van het EVRM voor zijn grootmoeder, verzoekster, afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Verzoekster en referent zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoekster heeft allereerst verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt alleen een voorlopige voorziening getroffen als "onverwijlde spoed" dat vereist. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld een dreigende uitzetting of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat alleen al daarom geen voorlopige voorziening wordt getroffen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat verzoekster niet zal worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze mededeling te twijfelen. Dit betekent dat verzoekster vooralsnog feitelijk in staat is haar leven in Nederland voort te zetten. Als alsnog concrete uitzetting dreigt, kan verzoekster opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening indienen.
4. Er is gelet op het voorgaande niet gebleken van een dreigende onomkeerbare situatie. Ook is niet gebleken van andere feiten of omstandigheden die een spoedeisend belang opleveren. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.