ECLI:NL:RBDHA:2021:15816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen met medische situatie van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen. Eisers, een Russische man en vrouw, hebben in 2012 asiel aangevraagd in Nederland. De man lijdt aan een ernstige verstandelijke beperking en is volledig afhankelijk van anderen, terwijl de vrouw kampt met hartproblemen en diabetes. De aanvraag voor de verblijfsvergunning werd afgewezen omdat de man op het moment van de eerste asielaanvraag 23 jaar oud was, wat niet voldeed aan de leeftijdseis van de Afsluitingsregeling. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte geen rekening had gehouden met de medische situatie van de man en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de gevolgen van een eventuele terugkeer naar Rusland. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de verweerder werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de medische omstandigheden van de man. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1989, van Russische nationaliteit,V-nummer: [V-nummer 1] , eiser
en
[eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] 1961, van Russische nationaliteit,V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres (tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 20 februari 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (Afsluitingsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Daarnaast waren [A] , de zus van eiser en S. Bos, de tolk, aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Russische nationaliteit en woonden tot hun vertrek naar Nederland in Tsjetsjenië. Eisers zijn in 2012 naar Nederland gekomen. Eiser heeft een ernstige verstandelijke beperking, lijdt aan een autismespectrumstoornis en heeft in land van herkomst trauma’s opgelopen. Hij is volledig afhankelijk van anderen. Zijn relatie met eiseres is daardoor noodgedwongen zeer nauw. Eiseres heeft zelf last van hartproblematiek en diabetes. [A] , de zus van eiser, woont sinds 2008 in Nederland, heeft hier een gezin en is inmiddels genaturaliseerd. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser op het moment van de eerste asielaanvraag 23 jaar oud was, waardoor niet wordt voldaan aan voorwaarde a van de Afsluitingsregeling. Het feit dat eiser een verstandelijke beperking heeft, geeft geen aanleiding om van de leeftijdsvoorwaarde af te wijken, omdat met voorwaarde a wordt gedoeld op de kalenderleeftijd en niet op de ontwikkelleeftijd van eiser. Daarnaast is er volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan van de Afsluitingsregeling zou kunnen worden afgeweken. Verder geeft verweerder aan dat de medische omstandigheden beoordeeld kunnen worden bij een aanvraag op grond van artikel 3.46 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) of bij een verzoek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder hoeft op grond van die bepalingen in deze procedure geen ambtshalve toetsing te verrichten. Ook stelt verweerder dat afwijzing van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert. Er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zus. Het privéleven is ontstaan en geïntensiveerd tijdens het onrechtmatig verblijf van eisers. Als laatste heeft verweerder gesteld dat hij niet bevoegd is om aan artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb te toetsen, omdat geen sprake is van een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
Voorwaarden Afsluitingsregeling
3. Eisers voeren aan dat zij wel in aanmerking moeten komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling. Eiser valt als gevolg van zijn verstandelijke beperking wel onder de Afsluitingsregeling, omdat hij op het niveau van een kind functioneert. Eisers voeren ook aan dat verweerder in andere zaken is afgeweken van de voorwaarden van de Afsluitingsregeling en dat de ruimte hiertoe bestaat. Eisers verwijzen in dit kader naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 december 2020 (zaaknummers AWB 20/3472 en AWB 20/3473).
4. De Afsluitingsregeling is opgenomen in paragraaf B9/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Als de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling en niet is gebleken van omstandigheden die zijn genoemd in paragraaf B1/4.1 van de Vc, wijst verweerder de aanvraag af vanwege het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). In paragraaf B9/6.5 van de Vc worden de voorwaarden van de Afsluitingsregeling genoemd. Voorwaarde a houdt in dat de vreemdeling jonger is dan 19 jaar op het moment van de oorspronkelijke aanvraag, dan wel op enig moment tussen 1 februari 2013 en 29 januari 2019.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers niet beschikken over een geldige mvv. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet voldoet aan de leeftijdsvoorwaarde zoals gesteld in de Afsluitingsregeling. Eiser was namelijk op het moment van indiening van de eerste asielaanvraag 23 jaar oud. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om van de leeftijdsvoorwaarde af te wijken gelet op de verstandelijke beperking van eiser. Met het stellen van de leeftijdsvoorwaarde wordt immers gedoeld op de kalenderleeftijd van de hoofdpersoon en niet op de ontwikkelleeftijd. Dit zou immers leiden tot een uitbreiding van de categorie personen die onder de Afsluitingsregeling vallen. Het is een bewuste beleidskeuze van verweerder geweest om voor dit beleid alleen langdurig in Nederland verblijvende kinderen in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning. Daaraan doet niet af dat verweerder in sommige gevallen op basis van specifieke omstandigheden van het geval wel ruimte kan zien om af te wijken van het beleid, zoals in de door eisers aangehaalde uitspraak. De door eisers aangehaalde uitspraak ziet echter op een niet vergelijkbare situatie, omdat het in die zaak gaat over een andere voorwaarde van de Afsluitingsregeling.
Medische situatie van eisers
6. Eisers voeren daarnaast aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de overgelegde medische informatie. Verweerder heeft gelet daarop ten onrechte geen onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) laten verrichten of een ambtshalve toets uitgevoerd op grond van artikel 64 van de Vw. Daardoor is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid. Volgens eisers is voldoende medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat eiser bij het staken van zijn medische behandeling zal komen te overlijden en waaruit volgt dat de benodigde medische behandeling in het land van herkomst niet voorhanden is .
7. In paragraaf B9/6.7 van de Vc staat: ‘(…) Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van de regeling en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/4.1 Vc, wijst de IND de aanvraag af wegens het ontbreken van een mvv met toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid onder a, Vw.’
8. In paragraaf B1/4.1 van de Vc staat: ‘(…) Op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:
  • het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of
  • als er binnen drie maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte geen ambtshalve toetsing op grond van artikel 64 van de Vw heeft uitgevoerd. Verweerder heeft in dit verband terecht verwezen naar artikel 6.1d van de Vb. Daaruit volgt dat verweerder alleen ambtshalve toetst aan artikel 64 van de Vw als de aanvraag betrekking heeft op een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Vb. Daar is in dit geval geen sprake van.
10. De rechtbank is wel van oordeel dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiser aan de hand van de ingebrachte (medische) stukken. Uit artikel 3.71, derde lid, van het Vb in samenhang met paragrafen B9/6.7 en B1/4.1 van de Vc volgt dat verweerder de omstandigheden als bedoeld in paragraaf B1/4.1 van de Vc in zijn beoordeling had moeten betrekken nadat was gebleken dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling. Verweerder had aan de hand van de overgelegde medische stukken moeten beoordelen of het voor eiser gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of dat er binnen drie maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan. Nu verweerder dat niet heeft gedaan zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal onder rechtsoverweging 16 bespreken wat de gevolgen daarvan zijn.
Artikel 8 EVRM
11. Eisers hebben aangevoerd dat er wel sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eiser en zijn zus. Volgens eisers is de zus van eiser één van de twee hechtingspersonen van eiser en fungeert zij voor een groot deel als mantelzorger van eiser. Eiseres kan namelijk door haar eigen medische situatie niet alle taken meer op zich nemen. Eiser heeft verwezen naar de brief van gemachtigde van 12 november 2020, waarin uit verschillende verklaringen blijkt dat scheiding van eiser van zijn zus negatieve gevolgen zal hebben voor eiser.
12. Verweerder beoordeelt aan de hand van zijn beleid, zoals weergegeven in paragraaf B7/3.8 van de Vc, wanneer sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Als sprake is van meerderjarigen, moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Als verweerder heeft vastgesteld dat sprake is van gezinsleven, bepaalt verweerder of weigering van het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder neemt dan alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven tussen eiser en zijn zus. Verweerder heeft bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eisers niet samenwonen met de zus van eiser, eisers niet door haar financieel worden ondersteund en dat eiseres als hoofdverzorgster van eiser fungeert en niet de zus van eiser. Het feit dat de zus van eiser meehelpt bij de verzorging van eiser, doet daar niet aan af. Daarnaast heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiser het grootste deel van zijn leven in het land van herkomst heeft gewoond en dat eisers zich in de periode van 2008 tot 2012 samen in het land van herkomst hebben gehandhaafd toen de zus van eiser al naar Nederland vertrokken was. De rechtbank overweegt dat uit bijlage twee van de ingebrachte stukken door eisers van 12 november 2020 wel blijkt dat eisers zus een belangrijk hechtingspersoon is van eiser, maar daaruit volgt niet dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt daarom niet.
Schrijnendheid
14. Eisers hebben verder aangevoerd dat door verweerder ten onrechte niet is getoetst aan artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet bevoegd is om aan artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb te toetsen. De bepaling ziet op een ambtshalve toetsing tot het verlenen van een verblijfsvergunning indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdelingen betreffen. Dit kan tot het moment waarop de beslissing op een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onherroepelijk is geworden. Aangezien de eerste asielprocedure al is afgerond, is verweerder niet bevoegd om deze ambtshalve toets te verrichten.
Conclusie
16. Het bestreden besluit is gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 10 in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb genomen. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank komt gelet daarop niet toe aan de bespreking van dat wat eisers hebben aangevoerd over de toepassing van artikel 4:84 van de Awb.
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit gelet op de aard van het geconstateerde gebrek. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal de overgelegde medische stukken moeten beoordelen en daarvoor het BMA moeten inschakelen. Omdat verweerder een BMA-advies zal moeten opvragen, heeft verweerder acht weken de tijd om een nieuw besluit te nemen.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van €178,- vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,- te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.