Overwegingen
1. Eisers hebben de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.
3. Referent heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op 22 april 2017. Referent heeft voor eisers een mvv in het kader nareis aangevraagd, omdat zij bij referent in Nederland willen verblijven. Eiseres is gehuwd met referent. De twee kinderen zijn twee meerderjarige zonen uit een eerder huwelijk van eiseres.
Besluitvorming door verweerder
4. De aanvragen zijn in het primaire besluit door verweerder afgewezen, omdat het huwelijk tussen eiseres en referent onvoldoende is aangetoond. Verweerder stelde verder dat als er wel een huwelijksrelatie bestaat, die relatie verbroken is op het moment dat referent met zijn vriendin [B] ( [B] ) in Nederland is gaan samenwonen. Daarnaast is de aanvraag afgewezen, omdat de familierelatie tussen referent en de kinderen niet is aangetoond.
5. In het bestreden besluit herroept verweerder het primaire besluit voor zover het ziet op het standpunt over het bestaan van het huwelijk en de verbreking van de huwelijkse relatie. Verweerder stelt nu dat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres wel voldoende aannemelijk is gemaakt. Verweerder wijst de aanvraag echter af, omdat er ten tijde van de aanvraag sprake was van een polygame situatie, zoals is bedoeld in artikel 3.16 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Referent was toen namelijk niet aantoonbaar gescheiden van zijn eerste huwelijkspartner, [C] ( [C] ) en hij had niet aantoonbaar de duurzame relatie met [B] beëindigd. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden waardoor verweerder de aanvraag toch moet inwilligen.
6. Verweerder werpt artikel 3.16 van het Vb ten onrechte tegen. Referent en [C] zijn al jaren geleden gescheiden. Referent heeft niet tegenstrijdig verklaard over het verkrijgen van een echtscheidingsakte. [C] woont al jaren in Zweden, is referent niet nagereisd en heeft geen nareisvergunning bij hem. De relatie tussen [B] en referent is beëindigd. Referent heeft niet tegenstrijdig verklaard over de breuk met haar. [B] is vertrokken en heeft geen mvv nareis bij referent aangevraagd. Verder volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat verweerder een individuele beoordeling moet maken bij de afwijzing van de mvv aanvraag. Dat heeft verweerder niet gedaan.
7. Verweerder stelt dat de tegenwerping van polygamie niet strijdig is met artikel 3.16 van het Vb en het eigen beleid van paragraaf C2/4.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). In zaken waarin de referent polygaam is geldt dat slechts één (huwelijks)partner tegelijkertijd in de EU mag verblijven. Dit is overeenkomstig artikel 16, eerste lid, onder c van de Gezinsherenigingsrichtlijn (de Richtlijn).Gelet op de reikwijdte van de Richtlijn heeft artikel 16, eerste lid, onder c, van de Richtlijn in samenhang gelezen met artikel 4, vierde lid, van de Richtlijn tot gevolg dat op het grondgebied van de lidstaten polygamie niet wordt geaccepteerd.
8. Polygamie wordt in Nederland en in de EU in strijd geacht met de openbare orde. Daarom zijn er regels opgesteld die polygamie moeten voorkomen. Partijen zijn het er over eens dat de aanvraag valt onder het toepassingsbereik van de Richtlijn. Kernpunt is de uitleg van artikel 4, vierde lid, van de Richtlijn en artikel 16, eerste lid, onder c van de Richtlijn, als geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving in artikel 3.16 van het Vb en verder uitgelegd in het beleid van verweerder in paragraaf C2/4.1.1. van de Vc. Uit die regelgeving volgt dat indien de gezinshereniger door een huwelijk of partnerschap verbonden is met meer dan één andere persoon, aan
slechts één partner(vreemdeling) en hun minderjarige kinderen in Nederland een verblijfsvergunning wordt verleend. Hierdoor wordt polygamie op het grondgebied van Nederland voorkomen. Volgens verweerder volgt uit de toepasselijke regelgeving (ook) dat er slechts één (huwelijks)partner in de EU mag verblijven. De rechtbank stelt vast dat dit vereiste niet is opgenomen in de vorengenoemde richtlijn, wet en regelgeving.
9. Aan [C] is geen verblijfsvergunning verleend voor verblijf bij referent. Dit betekent dat het eventueel nog bestaande huwelijk met [C] aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan eiseres niet in de weg kan staan. [C] verblijft ook niet in Nederland en er is voor haar geen mvv nareis verzocht of een mvv nareis verleend.
10. Ook aan [B] is geen verblijfsvergunning verleend voor verblijf bij referent. Referent had daar aanvankelijk wel om verzocht, maar [B] heeft zelfstandig een verblijfsvergunning aangevraagd en verkregen. Uit de stukken blijkt ook verder niet dat tussen [B] en referent ten tijde hier van belang sprake was van een duurzame relatie (samenwoning). Het vorenstaande betekent dat eiseres de eerste en enige (huwelijks)partner is aan wie een verblijfsvergunning zou worden verleend voor verblijf bij referent. De (voormalige) relaties tussen referent aan de ene kant en [C] en [B] aan de andere kant staan niet in de weg aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan eiseres en haar meerderjarige kinderen. Wel moet natuurlijk nog beoordeeld worden of eiseres en haar meerderjarige kinderen voldoen aan de overige voorwaarden voor verkrijging van verblijf.
Bespreking van de overige gronden
11. Gelet op rechtsoverwegingen 9 en 10 komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de overige naar voren gebrachte gronden van eisers.
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. Verweerder moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder een nieuwe afweging moet maken en daarbij onder meer ook de band met de meerderjarige kinderen moet beoordelen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).