ECLI:NL:RBDHA:2021:15871
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek, conform de Dublinverordening. Dit besluit was genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 juni 2021.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats in Utrecht, waar de verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, maar de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting werd de zaak samen behandeld met een andere zaak (NL21.8461).
Na de behandeling heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Ook werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van de griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos, en is bekendgemaakt op 16 juni 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.