Overwegingen
1. Eiseres stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij vertrokken is uit Iran omdat zij zich heeft bekeerd tot het christendom. Eiseres is opgepakt en is 24 uur vastgehouden. Zij moest toen een verklaring tekenen dat zij nooit meer het christelijk geloof zou belijden, anders zou er een zware straf volgen. Eiseres heeft vervolgens Iran verlaten.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
a. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
b. Afwending van de islam;
c. Bekering tot het christendom;
d. Problemen voortvloeiend uit bekering.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres gevolgd kunnen worden. Verder vindt verweerder het geloofwaardig dat eiseres zich heeft afgewend van de islam. Verweerder vindt het echter ongeloofwaardig dat eiseres zich heeft bekeerd tot het christendom en dat zij naar aanleiding daarvan problemen heeft ondervonden. Omdat eiseres niet onverwijld bij aankomst in Nederland de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen concludeert verweerder dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Eiseres voert aan dat verweerder de omstandigheid dat zij de huiskerk bezocht ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt. Ook het gegeven dat zij daarna is gearresteerd en in detentie heeft gezeten heeft verweerder ten onrechte niet aangemerkt als relevant element van haar asielrelaas. Eiseres bezocht de huiskerk al voordat zij zich bekeerde. In het beleid van verweerder worden leden van de huiskerk ongeacht of ze bekeerd zijn als groep aangemerkt die internationale bescherming dient te krijgen. Het standpunt van verweerder dat het bezoek aan de huiskerk ongeloofwaardig is omdat de bekering ook ongeloofwaardig is geacht, kan daarom geen stand houden. Verweerder had de geloofwaardigheid van dit element apart moeten beoordelen. Evenals de omstandigheid dat zij gearresteerd en gedetineerd is geweest. Als verweerder dat had gedaan dan had verweerder kunnen zien dat de verklaringen van eiseres ook stroken met wat er in het Ambtsbericht Iran februari 2021 (hierna: het Ambtsbericht) is vermeld over bekeerlingen en bezoeken aan huiskerken en hoe daarmee door de autoriteiten wordt omgegaan. Daarin staat namelijk dat er door de autoriteiten wisselend wordt omgegaan met bekeerlingen, dat in sommige gevallen bezoekers van huiskerken wordt gevraagd om een onthoudingsverklaring te ondertekenen zoals eiseres heeft gedaan, en dat een arrestatie en een vrijlating op borgtocht niet in de weg staan aan het legaal uitreizen. Dit is slechts het geval wanneer er een uitreisverbod aan de persoon is opgelegd.
6. In paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. Verder staat in Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) vermeld dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat of die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is van belang om de kern van het asielverzoek te identificeren, welke bestaat uit de feiten, omstandigheden en/of gebeurtenissen die in verband staan met de definitie van vluchtelingschap dan wel vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook is bepaald dat daarbij bedacht dient te worden dat een asielverzoek gebaseerd kan zijn op meerdere elementen, die al dan niet los van elkaar kunnen staan.
7. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat verweerder het bezoek aan de huiskerk in Iran en de daaruit voortvloeiende problemen, ten onrechte niet als relevant element van het asielrelaas zijn aangemerkt. Eiseres heeft verklaard dat zij door meneer [A] , die zij in 2008 heeft ontmoet, geïnteresseerd raakte in het christendom. Via meneer [A] werd eiseres geïntroduceerd in een huiskerk in Iran die zij vanaf april/mei 2018 ging bezoeken. Zij heeft ook verklaard dat zij heeft deelgenomen aan online Bijbelstudies die meneer [A] gaf. Eiseres verklaart dat zij in oktober 2018 vervolgens is bekeerd. In het landgebonden beleid van verweerder, paragraaf C7/14.3.1 van de Vc 2000, staat dat leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen worden beschouwd als een groep die
systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. In paragraaf C2/3.2. van de Vc 2000 staat; de vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep, aldus de Vc 2000. Nu eiseres heeft verklaard dat zij de huiskerk al bezocht voordat zij bekeerd is kan verweerder niet de redenering volgen dat nu de bekering ongeloofwaardig is geacht de daaruit voorvloeiende problemen ook niet geloofwaardig worden geacht. Daarbij acht de rechtbank relevant dat eiseres heeft verklaard dat zij de huiskerk elke week, op één keer na, bezocht en dat dit gedurende ongeveer een half jaar heeft plaatsgevonden. Nu de verklaringen over de huiskerk apart beschouwd hadden moeten worden omdat zij het vluchtelingschap raken heeft verweerder het bezoek aan de huiskerk en de daaruit voortvloeiende problemen in dit geval ten onrechte niet als een relevant element aangemerkt. Verweerder heeft voorts aldus ten onrechte niet beoordeeld of de verklaringen in dit kader al dan niet als geringe indicaties kunnen worden beschouwd.
8. Verder heeft eiseres verklaard dat zij is opgepakt en gedetineerd vanwege haar lidmaatschap van deze huiskerk, dat zij gedwongen is om een onthoudingsverklaring te tekenen, en dat zij op borgtocht is vrijgelaten met de mededeling dat zij in de gaten zou worden gehouden. Ook heeft eiseres verklaard dat zij bij gedwongen terugkeer vreest (weer) opgepakt te worden. Een geloofwaardig bevonden arrestatie en detentie vormen volgens artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000, een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Verweerder had ook deze verklaringen in het kader van dit relevante element moeten beoordelen.
9. De stelling van verweerder dat de verklaringen al wel voldoende zijn beoordeeld in het bestreden besluit, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de arrestatie en de detentie ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft in dit kader in het bestreden besluit aan eiseres tegengeworpen dat het bevreemding wekt dat zij op borgtocht is vrijgelaten terwijl er op bekering hoge straffen staan in Iran, en dat het vervolgens onaannemelijk is dat zij na de detentie legaal Iran heeft kunnen verlaten en een visumprocedure heeft kunnen doorlopen. Verweerder gaat er bij deze overweging naar het oordeel van de rechtbank aan voorbij dat de door eiseres geschetste gang van zaken strookt met de informatie die hierover is opgenomen in het Ambtsbericht. Hierin staat dat de autoriteiten na een ontdekking van een huiskerk de leden afzonderlijk verhoren, dat zij bekeerlingen vaak dwingen om hun geloof te verloochenen of verklaringen te ondertekenen dat zij niet meer samenkomen met andere christenen en verder geen christelijke activiteiten meer ondernemen, en dat zij vervolgens dan wel gearresteerd of aangeklaagd werden. Ook wordt melding gemaakt van het feit dat het vaak voor kwam dat de autoriteiten aangeklaagden na betaling van een hoge borgsom vrijlieten.1 Verder wordt er in het Ambtsbericht aangegeven dat een verdachte die op borgtocht vrij is het land mag verlaten, tenzij de rechter daarbij een uitreisverbod oplegt.2
De tegenwerpingen van verweerder in dit kader kunnen dan ook gelet op dat wat daartegen in is gebracht zonder nadere motivering geen stand houden.
10. De rechtbank overweegt verder dat de enkele omstandigheid dat eiseres geen documenten heeft overgelegd ter staving van haar stelling dat zij lid was van de huiskerk en dat zij als gevolg daarvan is gearresteerd en gedetineerd, niet betekent dat verweerder mag uitgaan van de ongeloofwaardigheid van het relaas. Verweerder zal bij het ontbreken van bewijsmiddelen de geloofwaardigheid van het relaas moeten beoordelen aan de hand van de verklaringen van eiseres. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder dat in het bestreden besluit onvoldoende gedaan.
11. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. Wat eiseres verder heeft aangevoerd behoeft daarom op dit moment geen bespreking.
12. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder een nieuwe beoordeling zal moeten maken van het hierboven genoemde relevante element en omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank kan immers niet uitsluiten dat de beoordeling van het benoemde relevante element een ander licht werpt op de door verweerder als ongeloofwaardig beoordeelde bekering van eiseres. Verweerder zal in dat geval ook de geloofwaardigheid van de bekering opnieuw moeten beoordelen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1).