ECLI:NL:RBDHA:2021:15918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB 20/6534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1990, v nummer [V-nummer 1] , en

[eiser 2] , geboren op. [geboortedatum 2] 1991, v-nummer [V-nummer 2] , beiden van Iraakse nationaliteit,eisers,
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Ilic).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om hun een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis (mvv nareis) te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook zijn verschenen [A] (referent) en zijn moeder. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 herroepen en een vervangend besluit genomen.
Op 29 maart 2021 heeft eiseres, desgevraagd, laten weten dat zij het beroep handhaaft.
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep zich mede tegen het bestreden besluit 2.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 28 mei 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook zijn verschenen referent en zijn moeder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het verzoek om vrijstelling van betaling van griffierechten
1. Eisers hebben de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van de griffierechten wegens betalingsonmacht. Naar aanleiding van de door eisers overgelegde eigen verklaring ter onderbouwing hiervan, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eisers hoeven in deze procedure geen griffierecht te betalen.
Over het bestreden besluit 1
2. Het beroep was oorspronkelijk gericht tegen het bestreden besluit 1. Nu dat besluit is ingetrokken hebben eisers geen belang meer bij een beoordeling daarvan. Dit houdt in dat het daartegen gerichte beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen recht hebben op een proceskostenveroordeling omdat het bestreden besluit 1 is herroepen wegens feiten die pas na de aanvraag – en bezwaarfase door hen zijn aangevoerd en bekend zijn geworden. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Immers, de geboortedatum van [eiser 2] was verweerder al bij de aanvraag bekend en had al in het primaire besluit moeten leiden tot een toetsing aan het jongvolwassenenbeleid, zoals verweerder nu in het bestreden besluit 2 heeft gedaan.
4. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.602,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de reactie op het bestreden besluit 2 en 0,5 punt voor de nadere zitting met een waarde van € 534,00 en een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar, zoals door eisers is verzocht. Een proceskostenveroordeling in bezwaar is immers uitsluitend aan de orde indien het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Over het bestreden besluit 2
6. Eisers hebben net als hun moeder en een aantal broers en een zus een aanvraag ingediend om nareis voor verblijf bij referent. Referent is de broer van eisers. Eisers moeder, twee broers uit 1998, een broer uit 2000 en zus uit 2004 hebben allen een mvv gekregen voor nareis.
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 vastgesteld dat eisers verblijf beogen bij (het gezin van) hun moeder. Hun moeder is immers het hoofd van het gezin waartoe ook eisers behoren. Daarom heeft verweerder voor het vaststellen van het familie- en gezinsleven de banden tussen eisers en (het gezin van) hun moeder beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat eisers tegen deze vaststelling in het bestreden besluit 2 geen beroepsgrond hebben gericht. Het gaat dan ook om de banden tussen eisers en (het gezin van) hun moeder.
8. De rechtbank heeft het bestreden besluit 2 aan eisers heeft doorgestuurd en verzocht om te reageren op het besluit. Eisers gemachtigde heeft op 29 maart 2021 gereageerd op het bestreden besluit 2. Vervolgens heeft zij aan het eind van de dag voorafgaand aan de nadere zitting om 16.45 uur (bij de rechtbank binnengekomen om 17.01 uur) nadere gronden gestuurd met bijlagen van in totaal 29 bladzijden. De rechtbank acht het gelet op de aard en de omvang van de gronden in strijd met de goede procesorde om nog zo kort voor de zitting gronden in te dienen, terwijl gemachtigde voldoende tijd heeft gehad om de gronden tegen het bestreden besluit 2 in te dienen. De gronden die daags voor de zitting zijn ingediend zijn bovendien niet uitsluitend een onderbouwing van of toelichting op wat gemachtigde op 29 maart 2021 heeft ingediend. Gelet hierop laat de rechtbank de gronden van 27 mei 2021 buiten beschouwing. Het bestreden besluit 2 zal worden beoordeeld aan de hand van de op 29 maart 2021 ingediende gronden en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven.
9. Eisers hebben over [eiser 1] gesteld dat verweerder ten onrechte geen familie- en gezinsleven aanneemt. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb en met artikel 8 van het EVRM.
10. De rechtbank stelt vast dat [eiser 1] ten tijde van de aanvraag 29 jaar was. Verweerder hoefde in het geval van [eiser 1] dus niet te toetsen aan het zogenoemde jongvolwassenen beleid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen (het gezin van) moeder en [eiser 1] . Van meerderjarige kinderen wordt in beginsel verwacht dat zij zich zelfstandig staande kunnen houden. Dat sprake is van het overstijgen van de gebruikelijke banden is bij [eiser 1] niet gebleken. Niet is gebleken dat zijn medische klachten dusdanig zijn dat hij daardoor meer dan gebruikelijk afhankelijk is. De medische verklaring die hij heeft ingediend, is van onvoldoende leesbare kwaliteit en ook niet vertaald
.Verweerder heeft ook mee kunnen wegen dat [eiser 1] niet alleen is, nu ook [eiser 2] , broer [B] en zijn gezin en hun vader in Irak wonen. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
11. Ten aanzien van [eiser 2] heeft verweerder vastgesteld dat er sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft echter de belangenafweging in het nadeel van [eiser 2] laten uitvallen. Ter zitting is namens [eiser 2] gesteld dat verweerder weliswaar alle belangen heeft meegewogen, maar dat geen sprake is van een juiste afweging van die belangen. Er is geen sprake van een fair balance.
12. Eisers hebben ter zitting gesteld dat sprake is van een motiveringsgebrek omdat verweerder niet conform de werkinstructie heeft gehandeld en dat louter economische redenen onvoldoende zijn om geen gezinshereniging toe te staan. De rechtbank laat deze beroepsgrond om redenen als genoemd in rechtsoverweging 8 buiten beschouwing.
13. Verweerder heeft overwogen dat het feit dat, hoewel [eiser 2] jongvolwassene is en er een objectieve belemmering is om het familieleven in Irak uit te oefenen, dit niet meebrengt dat zijn verblijf in Nederland toestaan moet worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat van [eiser 2] als meerderjarige in beginsel verwacht mag worden dat hij zich zelfstandig staande kan houden. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Verweerder heeft alle belangen afgewogen en daarbij ook oog gehad voor de (sociaal economische) situatie van [eiser 2] in het vluchtelingenkamp die verre van ideaal is. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat artikel 8 van het EVRM niet strekt tot bescherming van de sociaal economische belangen van gezinsleden. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat er vele Yezidi’s in kampen in Irak verblijven en dat niet is gebleken dat bij [eiser 2] sprake is van een uitzonderlijke situatie ten opzichte van jongvolwassenen die in zich in soortgelijke omstandigheden staande moeten zien te houden. Voor een beroep op artikel 3 van het EVRM is bovendien de asielprocedure de aanwezen weg. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Het beroep, gericht tegen het bestreden besluit 2, is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.602,00
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.