ECLI:NL:RBDHA:2021:15919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/1052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.M.E. Disselkamp, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [A]' was afgewezen. Tevens was er een terugkeerbesluit opgelegd. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er onverwijlde spoed was gelet op de betrokken belangen.

Tijdens de zitting op 3 juni 2021 heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat er geen uitzetting van verzoekster gepland stond en dat zij zich niet verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overwoog dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst werd, ook niet bij bezwaar. Echter, omdat er overeenstemming was dat uitzetting van verzoekster niet aan de orde was, besloot de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat verweerder verzoekster niet mag uitzetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.068,-, en werd bepaald dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 181,- door verweerder vergoed moest worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1052

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2021 (het primaire besluit] heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” afgewezen. Daarnaast heeft verweerder een terugkeerbesluit opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Daarnaast is referent [B] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op het onderzoek ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat er geen uitzetting van verzoekster gepland staat. Zij heeft verder medegedeeld zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening die verzoekster heeft verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten- op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen)
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.