ECLI:NL:RBDHA:2021:15924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL20.16753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de bestuursrechter inzake de hoogte van de dwangsom in asielzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Benchaïb, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door D. Heijdra. Eiser had op 9 mei 2019 een asielaanvraag ingediend, waarop verweerder op 14 augustus 2020 een besluit heeft genomen. Dit besluit hield in dat de aanvraag was ingewilligd, maar dat de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom was vastgesteld op € 2.500,-. Eiser was het niet eens met deze hoogte en stelde dat verweerder de volledige dwangsom van € 7.500,- verschuldigd was.

De rechtbank heeft overwogen dat de bestuursrechter zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het beroep tegen de vaststelling van de hoogte van de dwangsom. Dit is gebaseerd op het feit dat de bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing niet aan het publiekrecht ontleend is, en dat de hoogte van de dwangsom volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden afgedwongen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:RVS:2020:1152.

De uitspraak is gedaan zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een zitting, omdat de rechtbank van mening was dat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.16753
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Benchaïb), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: D. Heijdra).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure ingewilligd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 9 mei 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 12 november 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
2. Bij uitspraak van 13 februari 2020 heeft deze rechtbank zittingsplaats Den Haag, verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een eerste gehoor te houden op de aanvraag en om vervolgens binnen acht weken alsnog een besluit bekendmaakt op de aanvraag van eiser. Daarbij heeft de
rechtbank bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7500,-.
2. Verweerder heeft op 14 augustus 2020 op de asielaanvraag van eiser beslist. Daarbij heeft verweerder een (bestuurlijke) dwangsom toegekend van € 1.442,- en de (rechterlijke) dwangsom vastgesteld op € 2.500,-. Met de hoogte van deze laatste dwangsom is eiser het niet eens. Volgens eiser is verweerder de volledige dwangsom van € 7.500,- verschuldigd.
3. Het beroep richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de geschiedenis van de totstandkoming 1 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in het bestreden besluit de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld, bevat dit besluit daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS 2. In zoverre is het bestreden besluit dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan alleen tegen een besluit beroep worden ingesteld. Dat betekent dat eiser niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden. De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
1. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51
De uitspraak is uitgesproken in op
03 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.