ECLI:NL:RBDHA:2021:15924
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bevoegdheid van de bestuursrechter inzake de hoogte van de dwangsom in asielzaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Benchaïb, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door D. Heijdra. Eiser had op 9 mei 2019 een asielaanvraag ingediend, waarop verweerder op 14 augustus 2020 een besluit heeft genomen. Dit besluit hield in dat de aanvraag was ingewilligd, maar dat de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom was vastgesteld op € 2.500,-. Eiser was het niet eens met deze hoogte en stelde dat verweerder de volledige dwangsom van € 7.500,- verschuldigd was.
De rechtbank heeft overwogen dat de bestuursrechter zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het beroep tegen de vaststelling van de hoogte van de dwangsom. Dit is gebaseerd op het feit dat de bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing niet aan het publiekrecht ontleend is, en dat de hoogte van de dwangsom volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden afgedwongen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:RVS:2020:1152.
De uitspraak is gedaan zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een zitting, omdat de rechtbank van mening was dat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.