ECLI:NL:RBDHA:2021:15925
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke asielprocedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door de eiser, die in beroep was gegaan tegen het niet toekennen van een dwangsom door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Arslan, had op 2 maart 2021 gereageerd op een eerder besluit van de verweerder, dat op 9 september 2020 was genomen. Dit besluit betrof de toekenning van een asielvergunning, maar de eiser was van mening dat er ook een dwangsom verschuldigd was, die niet in het besluit was opgenomen. Op 18 januari 2021 had de verweerder alsnog een dwangsombesluit genomen, maar de eiser had inmiddels zijn beroep ingetrokken en vroeg nu om vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank overwoog dat de verweerder op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht was om de proceskosten te vergoeden, omdat de eiser in zijn recht stond om beroep in te stellen tegen het besluit van 9 september 2020. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet had aangetoond dat de eiser geen recht had op proceskosten, en dat de samenhang tussen de procedures relevant was. De rechtbank stelde vast dat de verweerder de proceskosten van de eiser moest vergoeden, en bepaalde het bedrag op € 267,-, waarbij een wegingsfactor van 0,5 werd toegepast omdat de zaak enkel over de vraag van de beslistermijn ging.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.