ECLI:NL:RBDHA:2021:15927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL20.22207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en opleggen van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 februari 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, waarop de rechtbank in een eerdere uitspraak van 25 september 2020 had bepaald dat verweerder binnen twee weken opnieuw moest beslissen. Eiser stelt dat verweerder deze termijn heeft overschreden en heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank heeft in overweging genomen dat partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval was dat niet nodig, omdat de rechtbank al had bepaald dat verweerder binnen een bepaalde termijn moest beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 267,-.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van verzet binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.22207
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: H. Jahanyar).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 25 september 2020 (in de zaak NL20.4134). In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Soms kan van iemand niet worden verwacht dat er eerst een ingebrekestelling wordt gestuurd. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank bij beslissing van 25 september 2020 heeft bepaald dat verweerder binnen twee weken dient te beslissen op eisers asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser.
4. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eiser. In zijn verweerschrift van 19 januari 2021 geeft verweerder dit ook aan.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
7. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de wetgever ‘maatwerk’ mogelijkheden voor een passende maatwerktermijn, - voorziening of – dwangsom biedt. In het onderhavige geval is eiser reeds gehoord en is er op 13 januari 2021 een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag uitgebracht. Conform artikel 3.116 Vreemdelingenbesluit is eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het voornemen te geven, en wel binnen vier weken na ontvangst van het voornemen. Verweerder houdt bovenop de vier weken nog rekening met een postweek, mocht zich de situatie voordoen dat eiser tijdig zijn zienswijze heeft gepost, maar dat deze niet tijdig door verweerder wordt ontvangen. Indien verweerder de zienswijze heeft ontvangen, dan tracht verweerder zo snel als mogelijk, getracht wordt binnen twee weken, op de asielaanvraag van eiser te beslissen. Gelet op het voorgaande verzoekt verweerder om een langere termijn op te leggen, namelijk van zeven weken, gerekend vanaf het voornemen, om alsnog te beslissen op de asielaanvraag.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser zijn asielaanvraag heeft kunnen onderbouwen. Eiser heeft meerdere gehoren gehad en is in de gelegenheid gesteld om zijn correcties en aanvullingen hierop in te dienen. Ook heeft verweerder op 13 januari 2021 al het voornemen bekend gemaakt om de asielaanvraag af te wijzen.
10. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van zes weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat eiser nog zijn zienswijze op het voornemen mag geven, voordat verweerder een besluit neemt.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen én verweerder ook al een dwangsom aan eiser heeft moeten betalen van € 7.500,-, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een sterkere prikkel nodig is en sluit daarbij aan bij de uitspraak van 29 juni 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.1
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
03 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.