In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021, betreft het een geschil tussen de minister van Infrastructuur en Milieu en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer. De werknemer, die als senior inspecteur werkte, was sinds 16 september 2014 arbeidsongeschikt door medische klachten. De rechtbank beoordeelt de besluiten van de verzekeringsartsen die de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer op 80-100% hebben vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de onderbouwing van de kans op herstel onvoldoende is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de verzekeringsartsen niet voldoende hebben aangetoond dat de ingezette medische behandeling zou leiden tot verbetering van de belastbaarheid van de werknemer. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen de inschatting van de kans op herstel niet adequaat hebben onderbouwd, en dat de werknemer niet duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.