ECLI:NL:RBDHA:2021:16026
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met inreisverbod
In de zaak tussen verzoeker, een Surinaamse burger, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 april 2020, waarin zijn verblijfsrecht als EU-burger werd beëindigd en hem een inreisverbod van tien jaar werd opgelegd. Na het indienen van bezwaar, verklaarde de Staatssecretaris het bezwaar ongegrond bij besluit van 29 september 2020. Verzoeker heeft vervolgens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, hangende het beroep dat geregistreerd was onder zaaknummer UTR 20/7341.
De zitting vond plaats op 18 maart 2021, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.A.C.M. Prins, en een trajectbegeleider van eiser was ook aanwezig. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de rechtbank op dezelfde dag uitspraak had gedaan in het beroep, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening verviel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.