In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.8573 en NL21.8575, waarin verzoekers, een gezin met minderjarige kinderen, een voorlopige voorziening vroegen in het kader van hun asielaanvraag. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielverzoeken. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting vond plaats op 29 juni 2021, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in de bodemzaken NL21.8572 en NL21.8574, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft echter wel de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op € 1.496,-, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en de proceskosten toegewezen aan verzoekers.