In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag in op 12 september 2018 en stelde verweerder op 11 september 2019 in gebreke, omdat er nog geen besluit was genomen. Eiser heeft vervolgens op 4 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank heeft op 24 maart 2020 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen 14 weken een besluit te nemen. Verweerder heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, wat leidde tot een zitting op 6 juli 2021.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. In deze zaak is vastgesteld dat verweerder te laat was met het nemen van een besluit. De rechtbank verwijst naar artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. Verweerder heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank heeft verweerder de tijd gegeven om uiterlijk 13 augustus 2021 een besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.496,- aan proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op 15 juli 2021. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige beslissing door verweerder, maar ook het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn.