ECLI:NL:RBDHA:2021:16034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
NL19.23617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag in op 12 september 2018 en stelde verweerder op 11 september 2019 in gebreke, omdat er nog geen besluit was genomen. Eiser heeft vervolgens op 4 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank heeft op 24 maart 2020 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen 14 weken een besluit te nemen. Verweerder heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, wat leidde tot een zitting op 6 juli 2021.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. In deze zaak is vastgesteld dat verweerder te laat was met het nemen van een besluit. De rechtbank verwijst naar artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. Verweerder heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. De rechtbank heeft verweerder de tijd gegeven om uiterlijk 13 augustus 2021 een besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.496,- aan proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op 15 juli 2021. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige beslissing door verweerder, maar ook het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.23617
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.
Op 12 september 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel.
Op 11 september 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder nog geen besluit op zijn aanvraag had genomen.
Op 4 oktober 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit door verweerder.
Op 24 maart 2020 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, zonder het houden van een zitting uitspraak gedaan naar aanleiding van het beroep. De rechtbank heeft het beroep hierbij gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen 14 weken een besluit te nemen.
Verweerder heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft op 23 februari 2021 bepaald dat het verzet gegrond is en dat het beroep op een zitting moet worden behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eiser. In zijn verweerschrift van 23 oktober 2019 geeft verweerder dit ook aan. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 11 september 2019 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
3. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. Verweerder heeft bij besluit van 18 mei 2020 de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft.
5. Verweerder heeft op zitting aangegeven dat er in deze zaak twee dagen stonden gepland voor het nemen van een voornemen of een toewijzend besluit. Dit zijn 5 juli en 15 juli 2021. Verweerder is al bekend dat dit een voornemen wordt. Deze wordt dus op 15 juli 2021 verwacht. Daarna moet eiser nog de mogelijkheid krijgen een zienswijze in te dienen. Verweerder verwacht op 13 augustus 2021 een besluit te kunnen nemen.
6. De rechtbank vindt dat de omstandigheden die verweerder noemt een reden zijn om een langere termijn dan twee weken te geven. De rechtbank vindt het belangrijk dat verweerder de tijd krijgt om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen, maar wil ook recht doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn. Omdat duidelijk is dat de besluitvorming nu loopt, een helder beeld is geschetst van welke stappen wanneer verwacht worden en eiser zelf ook nog voldoende tijd moet hebben om een zienswijze in te dienen, acht de rechtbank het redelijk om verweerder de tijd te geven om uiterlijk 13 augustus 2021 een besluit te nemen.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. In afwijking van het landelijke beleid van een maximum van € 15.000,- wordt het maximum bepaald op
€ 7.500,-.1 De rechtbank verlaagt dit maximum om de termijn dat een dwangsom wordt verbeurd te verkorten. Als de dwangsom nog niet volledig is verbeurd, is het voor een vreemdeling immers lastig een nieuw beroep niet-tijdig zonder nieuwe feiten en omstandigheden, gehonoreerd te zien.2 Dat betekent dat de vreemdeling, als aan de
termijnen niet wordt voldaan en bij een maximum van € 15.000,-, nog 150 dagen moet wachten voordat alle dwangsommen zijn verbeurd. Deze termijn acht de rechtbank te lang en daarom verkort de rechtbank deze termijn tot 75 dagen. Hiermee komt de rechtbank tegemoet aan het belang van eiser om, wanneer verweerder aan de uitspraak geen gevolg
geeft, de zaak zonder nieuwe feiten en omstandigheden opnieuw aan de rechter voor te kunnen leggen.
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag voor het indienen van een beroepschrift toegekend (0,5 punt). Daarnaast wordt nog een 0,5 punt toegekend voor het indienen van een reactie in de verzetprocedure. Tot slot wordt nog 1 punt toegekend voor de aanwezigheid op zitting door de professioneel hulpverlener.
Toegekend wordt € 1.496,- (2 punten met een waarde van € 748,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om uiterlijk 13 augustus 2021 alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.496,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van der Ruizendaal - van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 juli 2021
en zal openbaar gemaakt worden op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.