In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nicaraguaanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het redelijk was om van eiseres te verwachten dat zij naar Costa Rica terugkeert om daar asiel aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had meegewogen dat eiseres een reguliere verblijfsvergunning had voor verblijf bij haar gezin in Nederland en dat haar gezin niet in Costa Rica verbleef. De rechtbank benadrukte dat de individuele omstandigheden van eiseres, zoals haar langdurige huwelijk en de aanwezigheid van haar dochter in Nederland, niet voldoende waren betrokken bij de beoordeling van de redelijkheid om naar Costa Rica terug te keren.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.