ECLI:NL:RBDHA:2021:16038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
NL21.6491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiseres uit Nicaragua en de beoordeling van de redelijkheid om naar Costa Rica terug te keren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nicaraguaanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het redelijk was om van eiseres te verwachten dat zij naar Costa Rica terugkeert om daar asiel aan te vragen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had meegewogen dat eiseres een reguliere verblijfsvergunning had voor verblijf bij haar gezin in Nederland en dat haar gezin niet in Costa Rica verbleef. De rechtbank benadrukte dat de individuele omstandigheden van eiseres, zoals haar langdurige huwelijk en de aanwezigheid van haar dochter in Nederland, niet voldoende waren betrokken bij de beoordeling van de redelijkheid om naar Costa Rica terug te keren.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6491
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als
niet-ontvankelijk.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding en verloop van de procedure
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1967 en heeft de Nicaraguaanse nationaliteit. Zij heeft tot 1997 in Nicaragua gewoond. Daarna heeft zij zeventien jaar in Costa Rica gewoond en gewerkt, en gedurende die periode daar haar man ontmoet, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Ze zijn op 28 juni 2002 getrouwd. Met hem heeft zij op [geboortedatum 2] 2002 een dochter gekregen, [A] , die de Nederlandse en de Costa Ricaanse nationaliteit heeft. Eiseres heeft ook een zoon, [B] , die geboren is op [geboortedatum 3] 1991. Hij heeft in februari 2019 asiel aangevraagd in Nederland. Vanaf 2014 woonde eiseres met haar man en dochter in Nicaragua en in 2016 zijn de man en dochter van eiseres naar Nederland verhuisd. Eiseres is medio 2018 naar Nederland vertrokken vanwege problemen die zich in Nicaragua zouden hebben voorgedaan. Eiseres heeft inmiddels per juli 2020 een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar gezin, met een geldigheid tot juli 2025.
1.2.
Verweerder heeft eerder bij besluit van 12 mei 2020 de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat Costa Rica voor eiseres een veilig derde land is
(artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000). Verweerder heeft zich in dat eerdere besluit op het standpunt gesteld dat eiseres banden heeft met Costa Rica en dat zij daar redelijkerwijs asiel kan aanvragen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen dat besluit ongegrond verklaard.1
1.3.
Bij uitspraak van 20 januari 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling bestuursrechtspraak) het hoger beroep van eiseres tegen de hiervoor genoemde rechtbankuitspraak gegrond verklaard.2 Verweerder heeft volgens de Afdeling bestuursrechtspraak namelijk de omstandigheden met betrekking tot het gezin van eiseres ten onrechte niet betrokken bij de vraag of in redelijkheid van haar verwacht kan worden dat zij terugkeert naar Costa Rica. De uitspraak van de rechtbank is daarom vernietigd en aan verweerder is opgedragen een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiseres te nemen.
1.4.
Verweerder heeft daarop het bestreden besluit genomen. Hij heeft in dit besluit de asielaanvraag van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk verklaard op dezelfde grond als het eerdere besluit. Volgens verweerder heeft eiseres een zodanige band met Costa Rica dat het redelijk voor haar is om daarnaar terug te keren. Verweerder heeft erop gewezen dat eiseres van 1997 tot 2014 in Costa Rica heeft gewoond, dat zij daar getrouwd is met haar huidige echtgenoot, dat zij daar werkte en woonruimte had en dat haar dochter daar geboren is. Volgens verweerder is het ondanks het feit dat eiseres’ gezin niet langer in Costa Rica maar in Nederland verblijft, redelijk voor haar om daar asiel aan te vragen. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiseres sinds het vertrek van haar echtgenoot en dochter naar Nederland vier keer Nederland heeft bezocht, en sinds 2016 zes keer in Costa Rica heeft verbleven, waarvan het laatste bezoek op 4 juni 2018 was. Eiseres is dan ook vaker in Costa Rica geweest dan in Nederland, aldus verweerder.
1.5.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna eerst in op het toetsingskader in deze zaak en bespreekt daarna de argumenten die eiseres naar voren brengt.
Het toetsingskader
2. In deze zaak is niet in geschil of Costa Rica in het algemeen kan worden gezien als een veilig derde land. Het gaat wel om de vraag of specifiek van eiseres kan worden verwacht dat zij terugkeert naar Costa Rica als veilig derde land om daar asiel aan te vragen. Daarbij spelen twee vragen een rol, namelijk of zij een zodanige band heeft met Costa Rica dat het voor haar redelijk is om naar Costa Rica te gaan (artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)) en of het aannemelijk is dat eiseres toegang zal krijgen tot Costa Rica (paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000; hierna: Vc 2000). De bewijslast voor beide vragen ligt eerst bij verweerder. Hij moet daarbij alle individuele feiten en omstandigheden in het besluit meewegen, zoals ook is benadrukt door de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak in de zaak van eiseres.
1. Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5892.
2 Uitspraak van de ABRvS van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122.
De beroepsgrond over de vraag of eiseres een zodanige band heeft met Costa Rica dat het voor haar redelijk zou zijn om daarnaar toe te gaan.
Redelijkheid om naar Costa Rica te gaan en daar asiel aan te vragen
3. Eiseres voert aan dat verweerder het in haar geval ten onrechte redelijk heeft gevonden om naar Costa Rica terug te keren en daar asiel aan te vragen. Zij wijst in dat kader op diverse individuele omstandigheden. De eerste omstandigheid is het feit dat zij inmiddels over een reguliere verblijfsvergunning beschikt voor verblijf bij haar man en dochter in Nederland. Eiseres is al decennia getrouwd met haar man en heeft altijd met haar man en dochter samengeleefd. Daarom is het niet redelijk om van eiseres te verwachten dat zij zonder haar man en dochter naar Costa Rica vertrekt. Als tweede omstandigheid wijst eiseres erop dat verweerder in het besluit een onjuiste weergave van haar reisbewegingen naar Costa Rica en Nederland heeft opgenomen. Eiseres is vanaf het vertrek van haar man en dochter naar Nederland in 2016 in totaal drie keer in Costa Rica is geweest, en dus niet zes keer, zoals verweerder in het besluit heeft vermeld. De door verweerder gestelde zes inreizen in Costa Rica blijken volgens eiseres niet uit haar echt bevonden paspoort. Ook heeft verweerder ten onrechte niet het doel van haar drie verblijven in Costa Rica in aanmerking genomen. Zij is één keer in Costa Rica geweest voor een inburgeringsexamen en twee keer met het doel om gezinshereniging te regelen bij de ambassade in Costa Rica. Daarnaast heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte niet bij het besluit betrokken dat zij meermaals naar Nederland is gereisd om zo lang als elke keer mogelijk was bij haar man en dochter te zijn. Als derde omstandigheid wijst eiseres erop dat haar dochter naast de Costa Ricaanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft. Van haar kan niet worden verwacht dat zij haar studie in Nederland opzegt, haar vader achterlaat en met eiseres naar Costa Rica verhuist. Ten slotte wijst eiseres erop dat tot de 18e verjaardag (op [geboortedatum 2] 2020) van haar dochter niet van eiseres kon worden verlangd dat zij naar Costa Rica zou gaan om daar asiel aan te vragen. Ook kan verweerder het lange tijdsverloop sinds de verhuizing van haar man en dochter naar Nederland tot nu niet aan haar tegenwerpen, aldus eiseres.
Oordeel van de rechtbank over de redelijkheidsvraag
4.1.
De rechtbank geeft eiseres gelijk wat betreft een groot deel van de door haar aangevoerde beroepsgronden in het kader van de redelijkheidsvraag. Zij komt als volgt tot dat oordeel.
4.2.
Bij de beoordeling van de vraag of het voor eiseres redelijk is om naar Costa Rica te gaan en daar asiel aan te vragen, moet verweerder als hiervoor aangegeven in
rechtsoverweging 2 alle individuele feiten en omstandigheden betrekken. Eén zo’n omstandigheid is dat eiseres in Costa Rica heeft gewoond. Verweerder heeft in het besluit dan ook kunnen betrekken dat eiseres zeventien jaar in Costa Rica heeft gewoond, dat zij daar getrouwd is met haar huidige echtgenoot, dat zij daar heeft gewerkt en woonruimte heeft gehad en dat haar dochter daar is geboren en onder andere de Costa Ricaanse nationaliteit heeft.
4.3.
Die omstandigheid is echter op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat het redelijk is voor eiseres om naar Costa Rica te gaan. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak heeft benadrukt in de hiervoor genoemde uitspraak van 20 januari 2021, moet verweerder bij de redelijkheidsbeoordeling namelijk in het kader van alle individuele feiten en omstandigheden van eiseres ook de omstandigheden met betrekking tot het gezin van eiseres bij de beoordeling betrekken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank
ondeugdelijk gemotiveerd waarom het ondanks al die andere individuele omstandigheden van eiseres, redelijk voor haar is om in Costa Rica asiel aan te vragen. De rechtbank komt als volgt tot dat oordeel.
4.4.
Ten eerste heeft verweerder in het besluit een onjuiste weergave gegeven van de hoeveelheid reisbewegingen van eiseres naar Costa Rica en naar Nederland. Verweerder heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van eiseres dat uit haar paspoort blijkt dat zij vanaf 2016 in totaal drie keer in Costa Rica is geweest en dat zij vijf keer, via directe inreis of inreis via Madrid, in Nederland heeft verbleven om bij haar gezin te zijn. Verweerder heeft in het besluit dan ook ten onrechte opgenomen dat eiseres zes keer in Costa Rica is geweest en dat zij daar vanaf 2016 vaker heen is gegaan dan naar Nederland. Daardoor heeft verweerder miskend dat het zwaartepunt van de reisbewegingen van eiseres ligt op het verblijf bij haar gezin in Nederland. Verder heeft verweerder ter zitting erkend dat hij in het besluit niet het doel van eiseres’ reizen naar Costa Rica heeft meegewogen. Het had op de weg van verweerder gelegen om daar nader onderzoek naar te doen, temeer omdat eiseres heeft aangegeven dat zij in Costa Rica is geweest in het kader van een inburgeringsexamen en gezinshereniging, beide met het doel om in Nederland bij haar gezin te verblijven. Verweerder is er daardoor aan voorbij gegaan dat eiseres nu juist naar Costa
Rica moest reizen om gezinshereniging in Nederland te regelen voor verblijf bij haar man en dochter, als gevolg van de eisen die verweerder zelf stelt aan een reguliere verblijfsvergunning voor dat doel.
4.5.
Verweerder heeft daarnaast ten onrechte in het besluit betrokken dat eiseres sinds 2016 niet meer bij haar gezin verblijft. Verweerder heeft ten onrechte niet de omstandigheid meegewogen dat eiseres sinds medio 2016 door middel van visa voor kort verblijf zoveel mogelijk probeert om bij haar man en dochter in Nederland te zijn. Ook heeft verweerder ten onrechte niet betrokken dat eiseres al negentien jaar getrouwd is met haar man. Verder heeft verweerder nagelaten bij het besluit te betrekken dat eiseres inmiddels beschikt over een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij haar gezin. Met het afgeven van die vergunning heeft verweerder het belang van gezinshereniging voor eiseres erkend. Het had op de weg van verweerder gelegen om daar in het besluit gewicht aan toe te kennen. Verweerder heeft verder ten onrechte niet in het besluit meegewogen dat de dochter van eiseres nu vijf jaar in Nederland verblijft en hier studeert en ook de Nederlandse nationaliteit heeft. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet meegewogen dat eiseres’ man niet de Costa Ricaanse nationaliteit heeft en dat hij hier een inkomen heeft opgebouwd om te voorzien in het levensonderhoud van zijn vrouw en dochter.
4.6.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het besluit ondanks alle daar besproken motiveringsgebreken stand kan houden, omdat eiseres gescheiden van haar gezin heeft geleefd en zij toch een paar keer naar Costa Rica is gegaan. Daarom is het volgens verweerder toch redelijk om van eiseres te verwachten dat zij asiel aanvraagt in Costa Rica. De rechtbank oordeelt dat dit standpunt van verweerder, gelet op wat in rechtsoverweging 4.3 tot en met 4.5 is overwogen, niet houdbaar is.
5. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het beroep is gegrond. Voor zover relevant bespreekt de rechtbank hierna de overige beroepsgronden van eiseres.
Toegang tot Costa Rica
6. Eiseres stelt ten eerste dat zij geen toegang zal krijgen tot Costa Rica, waardoor niet kan worden aangenomen dat zij een band heeft met dat land, ondanks eerder verblijf aldaar. Zij wijst in dit kader op een e-mail van de Costa Ricaanse ambassade van 6 oktober 2020. Daaruit volgt volgens haar dat Costa Rica in ieder geval tot februari 2021 geen visumaanvragen heeft kunnen ontvangen, vermoedelijk vanwege het coronavirus. Ook heeft eiseres naar voren gebracht dat zij geen visum kan krijgen voor Costa Rica, omdat zij het daarvoor benodigde uittreksel van de politie van Nicaragua niet kan opvragen.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen toegang tot Costa Rica zal krijgen. Uit de door haar overgelegde e-mail van de ambassade blijkt alleen dat er tijdelijk, tot februari 2021, beperkingen waren bij visumaanvragen. In de e-mail is daar geen reden voor genoemd. De rechtbank overweegt dat voor zover het al nodig zou zijn om een visum te hebben voordat eiseres in Costa Rica een asielaanvraag kan indienen, wat onbetwist is gesteld door verweerder, verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat aannemelijk is dat eiseres opnieuw toegang zal krijgen tot Costa Rica. Hij heeft daarbij kunnen betrekken dat eiseres een verblijfsrecht in Costa Rica heeft gekregen dat telkens is verlengd, voor het laatst met een geldigheid tot 4 juni 2018. Ook is gebleken dat eiseres meermaals Costa Rica heeft kunnen inreizen. Eiseres heeft verder niet onderbouwd dat zij voor haar eerdere vergunningen of visa een uittreksel van de Nicaraguaanse politie nodig had, zodat die noodzaak ook voor het nu aan te vragen visum niet aannemelijk is gemaakt. Daarnaast heeft eiseres niet gesteld of onderbouwd dat zij inspanningen heeft gedaan om haar Costa Ricaanse verblijfsrecht te verlengen, terwijl dat wel van haar mag worden verwacht.3 Op dit moment kan dan ook niet geconcludeerd worden dat eiseres geen toegang tot Costa Rica zal krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Asielaanvraag in Costa Rica
7. Eiseres brengt naar voren dat Costa Rica op basis van het Vluchtelingenverdrag van haar zal verwachten dat zij in Nederland asiel aanvraagt, omdat zij hier inmiddels over een reguliere verblijfsvergunning beschikt die geldig is tot juli 2025.
7.1.
De rechtbank volgt eiseres niet. Op dit moment is niet gebleken dat Costa Rica eiseres geen vergunning zal geven omdat Nederland voor haar een veilig derde land is. Wat eiseres hierover naar voren brengt, is een niet nader onderbouwde verwachting over het verloop van een eventueel toekomstige asielaanvraag in Costa Rica. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
8. Omdat het beroep gegrond is, vernietigd de rechtbank het bestreden besluit op grond van de artikelen 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiseres te nemen. Omdat verweerder mogelijk nader onderzoek moet doen naar de individuele omstandigheden van eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten.
9. De rechtbank wijst er met klem op dat de in rechtsoverweging 4.3 tot en met 4.5 genoemde omstandigheden die verweerder ten onrechte niet bij het besluit heeft betrokken, zwaarwegende individuele omstandigheden zijn. Verweerder is bij het nemen van een nieuw
besluit op de asielaanvraag van eiseres gehouden om passend gewicht aan die omstandigheden toe te kennen.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten van eiseres vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank die kosten vast op € 1.068,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting,
met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.