ECLI:NL:RBDHA:2021:16041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
NL21.9080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Denemarken voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank heeft de zaak op 6 juli 2021 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R. Hopman.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris op grond van de Dublinverordening heeft vastgesteld dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder een motiveringsgebrek van het bestreden besluit en het ontbreken van een nadere termijn om te reageren op het voornemen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9080
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

In het besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.9081, op 6 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens verweerder is Denemarken op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielverzoek. Denemarken heeft ingestemd met deze verantwoordelijkheid
2. Ten eerste voert eiser aan dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, omdat verweerder het voornemen als herhaald en ingelast beschouwt maar niet uitlegt over welke aspecten het gaat. De rechtbank volgt eiser hier niet in. Naar aanleiding van het voornemen heeft eiser een zienswijze ingediend. Daar heeft verweerder in het bestreden besluit op gereageerd. Ten aanzien van de onderdelen in het voornemen waarop eiser niet is ingegaan in zijn zienswijze kan verweerder volstaan met een verwijzing naar het voornemen. Het voornemen is immers een onderdeel van de besluitvorming. Overigens merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat het voor eiser onduidelijk is geweest wat de grondslag is van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3. Verder voert eiser aan dat hij pas op het moment dat het bestreden besluit werd genomen kennis heeft kunnen nemen van het claimakkoord tussen Nederland en Denemarken. Volgens eiser is hierdoor het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft erkend dat het claimakkoord niet eerder is meegestuurd dan met het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van het claimakkoord wel in het voornemen en in het bestreden besluit is opgenomen, zodat eiser hierop voldoende heeft kunnen reageren. Niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad door de kennisname van het claimakkoord met het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Daarnaast voert eiser aan dat hem ten onrechte geen nadere termijn is verleend om te reageren op het voornemen, omdat eiser niet (tijdig) op een afspraak bij zijn gemachtigde is verschenen. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder op grond van de Dublinverordening niet verplicht is om uitstel te verlenen voor het indienen van een zienswijze. Of uitstel wordt verleend is aan verweerder. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat hij in de door eiser gegeven redenen voor een verzoek om uitstel geen aanleiding heeft hoeven zien om een extra termijn te geven voor het indienen van een zienswijze. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat de Dublinverordening in zij situatie niet van toepassing is vanwege een eerder aan hem bij besluit van 11 maart 2019 opgelegd inreisverbod en terugkeerbesluit. De rechtbank stelt vast dat het aan eiser opgelegde inreisverbod door verweerder op 8 april 2019 is ingetrokken1. Ten aanzien van het terugkeerbesluit van 11 maart 2019 geldt dat verweerder dit besluit ter zitting op 6 juli 2021 heeft ingetrokken. Nu deze besluiten zijn ingetrokken kan eiser reeds hierom niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de Dublinverordening niet van toepassing is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Verder voert eiser aan dat Denemarken niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, omdat Nederland volgens hem verantwoordelijk is. Dit volgt de rechtbank niet. Dat Nederland de asielaanvraag van eiser buiten behandeling heeft gesteld en een terugkeer- en inreisverbod heeft opgelegd bij besluit van 11 maart 2019, en zich daarmee verantwoordelijk achtte voor de behandeling van de aanvraag van eiser, betekent niet dat dit thans nog het geval is. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat eiser destijds niet binnen de overdrachtstermijn aan Nederland is overgedragen. Verweerder heeft deze informatie ook met Denemarken gedeeld op 7 april 2021. Denemarken heeft de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser ook aanvaard met het claimakkoord van 6 mei 2021. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan dit claimakkoord. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie rechtsoverweging 5 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 10 april 2019 (NL19.5758, niet gepubliceerd).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. L.M. Reijnierse M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.