ECLI:NL:RBDHA:2021:16046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
9489841 RP VERZ 21-16980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een medewerker van de Ambassade van Algerije wegens niet bijwonen van ceremonies en gestelde verduistering van publieke gelden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een medewerker van de Ambassade van Algerije en de Democratische Volksrepubliek Algerije. De medewerker, aangeduid als [verzoeker], had een verzoek ingediend om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging na zijn ontslag op staande voet. Het ontslag was gebaseerd op het niet bijwonen van verschillende ceremonies, een ingediende klacht over zijn werkwijze en de beschuldiging van verduistering van publieke gelden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De rechter oordeelde dat de medewerker niet verplicht was om de ceremonies bij te wonen en dat de klachten niet voldoende waren onderbouwd. Bovendien was de beschuldiging van verduistering niet in de ontslagbrief vermeld en onvoldoende aangetoond. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Democratische Volksrepubliek Algerije de arbeidsovereenkomst onterecht heeft beëindigd en heeft de verzoeken van [verzoeker] toegewezen. Hij heeft recht op een billijke vergoeding van € 25.000,00, een transitievergoeding van € 21.919,56, een vergoeding voor het niet in acht nemen van de opzegtermijn van € 14.102,36, uitbetaling van opgebouwde vakantiedagen en dertiende maand, en de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn voor rekening van de Democratische Volksrepubliek Algerije.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
FH/C
Rep.nr.: 9489841 RP VERZ 21-16980
Datum: 3 december 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. K. Collée,
tegen
De Democratische Volksrepubliek Algerije, het
Ministerie van Buitenlandse Zaken,
gevestigd te Algerije,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. C.M. van Ommeren.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Democratische Volksrepubliek Algerije”.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om ten laste van de Democratische Volksrepubliek Algerije een billijke vergoeding toe te kennen, alsmede een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De Democratische Volksrepubliek Algerije heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 4 november 2021 heeft een zitting plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van het kort geding tussen partijen, bekend onder rolnummer 9428318 RL EXPL 21-14706. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht en beide partijen hebben zich van pleitnotities bediend. Voorafgaand aan de zitting hebben [verzoeker] en de Democratische Volksrepubliek Algerije bij brieven van 1 november 2021 respectievelijk 26 oktober 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 2 januari 2003 in dienst getreden bij de Democratische Volksrepubliek Algerije, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de ambassadeur in Den Haag. [verzoeker] voerde zijn werkzaamheden uit op de ambassade van Algerije. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van administratief medewerker, met een salaris van € 3.254,39 bruto per maand, inclusief 8 % vakantietoeslag en exclusief andere emolumenten zoals een dertiende maand. Op de arbeidsovereenkomst is het Nederlandse recht van toepassing verklaard.
2.2.
[verzoeker] had zeven maanden verlof toegekend gekregen, toen vlak daarna de coronacrisis uitbrak. Alle andere collega’s hadden betaald verlof gekregen als gevolg van COVID-19. Bij brieven van 31 maart 2020, 10 november 2020, 30 november 2020, 1 juli 2021, 14 juli 2021 en 23 augustus 2021 heeft [verzoeker] daarom de Democratische Volksrepubliek Algerije verzocht om zijn verlof op te schorten. Op die brieven is geen reactie gekomen van de Democratische Volksrepubliek Algerije.
2.3.
Op 3 november 2020 is [verzoeker] weer aan het werk gegaan. [verzoeker] heeft diabetes en heeft daardoor meer kans op ernstige klachten als hij besmet raakt met COVID-19. In zijn brief van 10 november 2020 aan de Democratische Volksrepubliek Algerije heeft [verzoeker] aan de Democratische Volksrepubliek Algerije verzocht om de coronamaatregelen op de werkvloer na te leven.
2.4.
Op 18 februari 2021 (Nationale Dag van de Chahid), 19 maart 2021 (Feest van de Overwinning) en 5 juli 2021 (Feest van de Jeugd en de Onafhankelijkheid) hebben er bijeenkomsten op de ambassade plaatsgevonden. [verzoeker] heeft aan die bijeenkomsten niet deelgenomen.
2.5.
Bij brief van 24 augustus 2021 heeft de ambassadeur van de Democratische Volksrepubliek Algerije een brief aan [verzoeker] gestuurd. Daarin staat dat aan [verzoeker] was medegedeeld dat hij verplicht was om een meditatieceremonie bij te wonen, als onderdeel van de viering van de dag van de Mujahedin (veteranen).
“Vanwege de ernst van de (…) overschrijdingen, die de symbolen van Algerije ondermijnen, en de geest van de algemene discipline die binnen de Ambassade heerst”(vanuit het Frans vertaald naar het Nederlands) wordt [verzoeker] om een reactie gevraagd en daarin aan te geven waarom hij niet op deze en de onder 2.4 genoemde bijeenkomsten is verschenen.
2.6.
Daarop heeft [verzoeker] bij brief van 24 augustus 2021 als volgt geantwoord (vanuit het Frans vertaald naar het Nederlands):
“(…) Mijn afwezigheid tijdens de ceremonies die werden georganiseerd in de gebouwen van de ambassade zijn te wijten aan het niet naleven van het gezondheidsprotocol voor de preventie en bestrijding van de verspreiding van Covid-19, vanwege het gebrek aan sociale afstand en het handhaven van het dragen van een mondkapje. De reglementaire en gezondheidsvoorschriften voor het voorkomen en bestrijden van de verspreiding van Covid-19 werden tijdens deze ceremonies niet gerespecteerd. Omdat ik chronisch ziek ben en mezelf nog meer moet beschermen dan anderen, kon ik daarom niet deelnemen. (…)”
2.7.
Op 25 augustus 2021 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld.
2.8.
Op 26 augustus 2021 heeft [verzoeker] een brief van de Democratische Volksrepubliek Algerije ontvangen waarin wordt vermeld dat er een klacht is binnengekomen bij de ambassade over de werkwijze van [verzoeker] met betrekking tot een visumaanvrager.
2.9.
Vervolgens heeft [verzoeker] op 27 augustus 2021 per post een brief gedateerd 26 augustus 2021 ontvangen van de Democratische Volksrepubliek Algerije waarin hij op staande voet wordt ontslagen. In de Engelse vertaling van de Franse brief staat daarover het volgende vermeld:
“On 24 August you indicated that you refused to participate, due to the lack of sanitary measures. We consider this apology unlikely, especially since we have documentary evidence showing that you are entering the embassy building without a mask.
In addition, you have previously been unlawfully absent during the ceremonies on the occasion of the National Day of the Chahid (February 18, 2021), the Feast of Victory (19 March 2021) and the Feast of Youth and Independence (July 5, 2021). You have also been warned about these misconducts.
Apart from this, there have been complaints about your working methods with regard to visiting nationals. For example, on June 23, 2021, there was a complaint about you, which shows that you have shown disrespectful behavior towards the visa applicant and his family. This is unacceptable. We have also given you an opportunity to express your views on this matter. Nevertheless, it has been established that you have behaved seriously culpably and thereby committed a serious mistake.
Furthermore, the deliberate failure to attend several important ceremonies should be regarded as an attack on the symbol of Algeria, its representations and its institutions. Your absence at the last ceremony has meant that the embassy can no longer reasonably be expected tot continue the employment contract.
On the basis of the above, we authorized – in accordance with Article 12 of your employment contract – to terminate the employment contract without prior notice and payment of any compensation.
By refusing to be required to attend the aforesaid ceremonies and by your disrespectful behavior towards visitors, you have stubbornly refused to comply with reasonable orders and orders issued by the embassy and you have grossly disregarded the duties imposed on you by the employment contract. As a result, the Embassy is entitled to terminate your employment contract without delay on the basis of Article 6:777 in conjunction with Article 6:778 paragraph 2 sub j and k of the Dutch Civil Code.
The immediate dismissal means that we do not have to observe a notice period. The employment contract will therefore be terminated on26 August 2021. In addition, you are not entitled to any transition or severance pay and you will not be eligible for unemployment benefits.”
2.10.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft bij brief van 1 september 2021 aan de Democratische Volksrepubliek Algerije geschreven dat het ontslag op staande voet onterecht is en heeft de Democratische Volksrepubliek Algerije verzocht dit ontslag in te trekken en het loon van [verzoeker] door te betalen.
2.11.
In reactie daarop heeft de gemachtigde van de Democratische Volksrepubliek Algerije bij e-mail van 3 september 2021 de gemachtigde van [verzoeker] bericht dat het ontslag op staande voet volgens de Democratische Volksrepubliek Algerije terecht is. Daar is nog aan toegevoegd dat [verzoeker] volgens de Democratische Volksrepubliek Algerije publieke gelden in verband met visa-aanvragen nog onder zich heeft en dat de Democratische Volksrepubliek Algerije zich daarom genoodzaakt ziet om aangifte te doen tegen [verzoeker] wegens verduistering.
2.12.
Vervolgens is [verzoeker] een kort gedingprocedure tegen de Democratische Volksrepubliek Algerije gestart, bekend onder rolnummer 9428318 RL EXPL 21-14706. Op 29 september 2021 heeft een mondelinge behandeling in kort geding plaatsgevonden, alwaar de Democratische Volksrepubliek Algerije niet is verschenen. Vervolgens is door de gemachtigde van de Democratische Volksrepubliek Algerije verzocht om voortzetting van de mondelinge behandeling, die gelijktijdig heeft plaatsgevonden met de behandeling van dit verzoek.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de Democratische Volksrepubliek Algerije te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen ten bedrage van € 211.535,35, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
II. de Democratische Volksrepubliek Algerije te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een transitievergoeding van € 21.919,56;
III. de Democratische Volksrepubliek Algerije te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [verzoeker] een vergoeding te betalen ter hoogte van het in geld vastgestelde loon (zijnde € 3.525,59 bruto per maand) over de periode van 26 augustus 2021 tot 1 januari 2022, zijnde een bedrag van € 14.102,36, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair
IV. voor het geval de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd door het ontslag op staande voet, de Democratische Volksrepubliek Algerije te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een transitievergoeding ter hoogte van € 21.919,56;
Primair en subsidiair
V. de Democratische Volksrepubliek Algerije te veroordelen tot uitbetaling van de door [verzoeker] opgebouwde vakantiedagen over de periode van 1 januari 2020 tot 26 augustus 2021, alsmede aan [verzoeker] te betalen (naar rato, tot 26 augustus 2021 opgebouwde) dertiende maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
VI. de Democratische Volksrepubliek Algerije te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.012,79, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
VII. de Democratische Volksrepubliek Algerije te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. de Democratische Volksrepubliek Algerije te veroordelen in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoeken, naast voormelde feiten, het navolgende ten grondslag gelegd. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig gegeven en kan daarom geen stand houden. Er is geen sprake van een dringende reden. Nergens is vastgelegd dat [verzoeker] verplicht was om plechtigheden c.q. bijeenkomsten bij te wonen en bovendien had [verzoeker] vanwege het feit dat hij tot de COVID-19-risicogroep behoort een goede reden om niet aan deze bijeenkomsten deel te nemen. Daarnaast is [verzoeker] niet eerder dan op de dag van het ontslag op de hoogte gesteld van de klacht die tegen hem was ingediend. Hij ontkent dat hij klachtwaardig heeft gehandeld en is hier door de Democratische Volksrepubliek Algerije nooit over gehoord. Ten slotte wordt de verduistering zoals genoemd in de e-mail van 3 september 2021 van de gemachtigde van de Democratische Volksrepubliek Algerije niet genoemd in de brief waarin [verzoeker] op staande voet wordt ontslagen, zodat de Democratische Volksrepubliek Algerije deze veronderstelde verduistering niet (meer) aan het ontslag op staande voet ten grondslag kan leggen.
Nu de Democratische Volksrepubliek Algerije in strijd met de wettelijke vereisten van artikel 7:671 BW de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] heeft opgezegd, is deze op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW vernietigbaar en verzoekt [verzoeker] op grond van voornoemd artikel toekenning van een billijke vergoeding van vijf jaarsalarissen (inclusief dertiende maand), zijnde een bedrag van € 211.535,35. Op grond van artikel 7:673 BW maakt [verzoeker] daarnaast aanspraak op een transitievergoeding van € 21.919,56. Voorts maakt [verzoeker] op grond van artikel 7:672 lid 11 BW aanspraak op een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te weten tot en met 1 januari 2022, zijnde een bedrag van € 14.102,36 netto. Verder verzoekt [verzoeker] om uitbetaling van de door hem opgebouwde vakantiedagen over de periode van 1 januari 2020 tot 26 augustus 2021, alsmede betaling van de naar rato uit te keren dertiende maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Ten slotte maakt [verzoeker] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 3.012,79 omdat zijn gemachtigde getracht heeft een procedure te voorkomen door de Democratische Volksrepubliek Algerije te sommeren om [verzoeker] weer toe te laten tot het werk.

4.Het verweer

4.1.
De Democratische Volksrepubliek Algerije verweert zich en stelt dat de verzoeken dienen te worden afgewezen. De Democratische Volksrepubliek Algerije voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Het ontslag op staande voet is wel rechtsgeldig gegeven. In artikel 12 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de Democratische Volksrepubliek Algerije zonder voorafgaande opzegging of vergoeding kan opzeggen bij:
1. een ernstige fout
2. een schending van het beroepsgeheim
3. een aanval op het symbool van Algerije, zijn vertegenwoordigingen en zijn instellingen
4. elk ander voldoende ernstig feit dat onverenigbaar is met de uitoefening van de functie van de werknemer.
Het weigeren van deelname aan één van de eerder genoemde ceremonies kan worden gezien als aanval op de Staat of het symbool van Algerije. Het bijwonen van een dergelijke ceremonie geldt als een plicht die voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst. Iedereen bij de ambassade weet hoeveel waarde aan het bijwonen van deze plechtigheden wordt gehecht en voor iedere werknemer is het vanzelfsprekend om deze bij te wonen. [verzoeker] wist dan ook dat het bijwonen deel uitmaakte van zijn werkzaamheden. Daarnaast heeft de ambassade voldoende sanitaire maatregelen genomen en is er sprake van een veilige werkplek voor iedere werknemer. Ten slotte leveren het onbetamelijke gedrag van [verzoeker] jegens bezoekers en de verduistering van de gelden ook naar Nederlands recht een dringende reden op.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan de werknemer een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging moet worden toegekend.
5.2.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling de vordering in kort geding, onder meer tot wedertewerkstelling, ingetrokken. Dat betekent dat [verzoeker] zich bij het einde van het dienstverband heeft neergelegd en de kantonrechter bij de beoordeling van het verzoek van deze situatie zal uitgaan.
5.3.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Dringende reden?
5.4.
De vraag die in dit geval moet worden beantwoord is of de door de Democratische Volksrepubliek Algerije in haar brief omschreven gronden ieder op zichzelf dan wel in samenhang bezien een dringende reden opleveren. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in beginsel en ook hier bij de werkgever, te weten de Democratische Volksrepubliek Algerije.
5.5.
De Democratische Volksrepubliek Algerije heeft een drietal ontslaggronden aangevoerd, te weten: het niet bijwonen van bijeenkomsten, de klacht die tegen [verzoeker] is ingediend en verduistering van publieke gelden. De kantonrechter zal deze gronden hierna apart beoordelen.
5.6.
Voor wat betreft het niet bijwonen van de in de ontslagbrief omschreven bijeenkomsten geldt dat in de arbeidsovereenkomst nergens staat dat [verzoeker] als werknemer verplicht is om deze bijeenkomsten bij te wonen. Dat het voor de Democratische Volksrepubliek Algerije van wezenlijk belang zou zijn dat [verzoeker] bij deze bijeenkomsten aanwezig is, valt niet te rijmen met het feit dat [verzoeker] hier pas na de gemiste meditatiebijeenkomst in augustus 2021 door de ambassadeur op aangesproken is. Het had in dat geval juist voor de hand gelegen dat de Democratische Volksrepubliek Algerije dit direct had gedaan nadat [verzoeker] de bijeenkomst in februari 2021 had gemist. Uit niets blijkt echter dat dat toen met [verzoeker] is besproken. Ook niet nadat hij de bijeenkomsten van 19 maart 2021 en 5 juli 2021 had gemist. Bovendien heeft [verzoeker] onweersproken gesteld dat deze bijeenkomsten vóór 2021 niet werden georganiseerd. Voor de bijeenkomst van 20 augustus 2021 stelt [verzoeker] dat hem wel is gevraagd om te komen, maar hij heeft toen gezegd dat hij zich daar niet veilig bij zou voelen. Uit niets blijkt dat [verzoeker] toen is gewaarschuwd dat het missen van de bijeenkomst gevolgen zou hebben. Het missen van de bijeenkomsten kan dan ook niet worden gekwalificeerd als “een aanval op het symbool van Algerije, zijn vertegenwoordigingen en zijn instellingen” in de zin van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, zoals door de Democratische Volksrepubliek Algerije is betoogd. Dat [verzoeker] de betreffende bijeenkomsten heeft gemist, levert aldus geen dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW op.
5.7.
De klacht die tegen [verzoeker] zou zijn ingediend levert evenmin een dringende reden voor ontslag op. Er blijkt nergens uit dat [verzoeker] toen de klacht werd ingediend (op 23 juni 2021) hiervan direct op de hoogte is gesteld. Er heeft geen hoor- en wederhoor plaatsgevonden; naar een reactie van [verzoeker] op deze klacht is door de Democratische Volksrepubliek Algerije niet gevraagd. [verzoeker] betwist daarnaast dat hij de klager onheus heeft behandeld en er bevinden zich in het dossier geen stukken ter ondersteuning van de juistheid van die klacht. Aldus kan niet worden vastgesteld of de klacht terecht is ingediend. De ingediende klacht levert daarom geen dringende reden op.
5.8.
Dat [verzoeker] publieke gelden heeft verduisterd, heeft de Democratische Volksrepubliek Algerije niet in de ontslagbrief vermeld. Zij doet daarvan pas melding in de e-mail van 3 september 2021. Maar los van de vraag of dit nog kan meewegen bij het antwoord op de vraag of het ontslag terecht was, geldt dat de Democratische Volksrepubliek Algerije onvoldoende heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk gelden zijn weggenomen dan wel dat [verzoeker] dat zou hebben gedaan. Een kasboek of iets dergelijks met daarin vermeld de bedragen die zouden moeten zijn binnengekomen en welke bedragen er missen, ontbreekt. Ter zitting heeft de Democratische Volksrepubliek Algerije toegelicht dat binnengekomen gelden normaalgesproken in het dossier worden gedaan en op het bureau van [verzoeker] wordt gelegd, maar ook dat de kamer van [verzoeker] onder werktijd open is en andere medewerkers daar naar binnen kunnen. [verzoeker] was dus niet de enige die toegang had tot de plek waar de gelden werden bewaard. De door de Democratische Volksrepubliek Algerije overgelegde verklaringen van medewerkers zijn daarnaast onvoldoende om aan te nemen dat [verzoeker] het geld heeft weggenomen. Zij verklaren immers alleen dat er geld verdwenen is, maar niet dat zij hebben gezien dat [verzoeker] dat heeft gedaan. Ten slotte is het op zijn minst opmerkelijk te noemen dat de Democratische Volksrepubliek Algerije pas op 18 oktober 2021 aangifte van verduistering heeft gedaan, terwijl de verklaringen van de medewerkers dateren van begin september 2021 en zij dus blijkbaar al veel eerder van de veronderstelde verduistering op de hoogte waren. Dat de Democratische Volksrepubliek Algerije moest wachten op toestemming van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op de ernst van de gedraging (verduistering) niet geloofwaardig. Dat sprake is van verduistering door [verzoeker] is dus niet vast komen te staan, zodat ook om die reden geen sprake is van een dringende reden.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen voornoemde incidenten afzonderlijk maar ook in samenhang bezien dus niet leiden tot voldoende gronden voor een ontslag op staande voet. Ontslag op staande voet behoort vanwege de diep ingrijpende financiële consequenties een uiterste middel te zijn. De aard en de ernst van het gedrag van [verzoeker] is niet zodanig dat de sanctie van ontslag op staande voet gerechtvaardigd is, mede gelet op de omstandigheid dat [verzoeker] het dienstverband eerder naar tevredenheid heeft vervuld nu daarvan anderszins niet is gebleken. De Democratische Volksrepubliek Algerije had moeten volstaan met een minder zware sanctie, dan wel het einde van het dienstverband op een andere wijze moeten bewerkstelligen.
5.10.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. De Democratische Volksrepubliek Algerije was dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen.
Transitievergoeding
5.11.
Indien de arbeidsovereenkomst van de zijde van de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel, als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De wetgever heeft hierbij voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid, als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW moet daarom een hoge lat worden gehanteerd.
5.12.
De gedragingen die [verzoeker] worden verweten, zijn gelet op hetgeen onder 5.6 tot en met 5.8 is overwogen, deels niet in rechte vast komen te staan en voor het overige in elk geval niet zodanig verwijtbaar dat van ernstige verwijtbaarheid kan worden gesproken.
De Democratische Volksrepubliek Algerije is daarom de transitievergoeding verschuldigd. Tegen de berekening daarvan heeft de Democratische Volksrepubliek Algerije geen verweer gevoerd. Deze vordering zal daarom worden toegewezen. De hierover gevorderde wettelijke rente wordt eveneens toegewezen. Die is op basis van artikel 7:686a lid 1 BW verschuldigd vanaf 26 september 2021.
Billijke vergoeding
5.13.
[verzoeker] vordert als billijke vergoeding een bedrag van € 211.535,35 bruto, gelijk aan vijf jaarsalarissen (inclusief dertiende maand).
5.14.
In geval van een niet rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen, zoals bepaald in artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW. Voor de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding zijn de gezichtspunten zoals door de Hoge Raad gegeven in de zaken New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) en Zinzia (HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857) van belang. Het gaat blijkens deze uitspraken dan onder meer om de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en de (inkomens-)schade van werknemer. Daarbij speelt onder meer mee hoelang de arbeidsovereenkomst, de onregelmatige opzegging weggedacht, naar verwachting zou hebben voortgeduurd en op welke termijn de werknemer vervangende inkomsten heeft verworven of, als dat niet zo is, redelijkerwijs zou hebben kunnen verwerven. Voorts dient rekening te worden gehouden met de reden die de werknemer heeft om geen vernietiging van het ontslag te verzoeken maar toekenning van een billijke vergoeding en, zo wordt (hoewel door de Hoge Raad niet expliciet benoemd) wel aangenomen, ook de eventuele mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer. Ook een eventueel aan de werknemer toe te kennen transitievergoeding dient bij de begroting te worden betrokken, aldus de Hoge Raad.
5.15.
In dit geval wordt rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Aan de Democratische Volksrepubliek Algerije valt te verwijten dat zij [verzoeker] heeft ontslagen zonder dat daarvoor een dringende reden was. Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat [verzoeker] in elk geval niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het aannemen van een voortijdige beëindiging door ontbinding van de arbeidsovereenkomst ligt daarom niet in de rede. Het is voor de kantonrechter echter niet mogelijk een goede inschatting te maken met betrekking tot de periode dat het dienstverband anders nog zou hebben voortgeduurd. Anders dan door de Democratische Volksrepubliek Algerije is aangevoerd, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat [verzoeker] niet goed functioneerde en/of dat hij op zijn functioneren is aangesproken door de ambassadeur. Een beëindiging op korte termijn om een andere reden ligt daarom niet in de lijn der verwachtingen. [verzoeker] was werkzaam als administratief medewerker. De kantonrechter schat in dat [verzoeker] ook bij een andere werkgever administratieve werkzaamheden zou kunnen verrichten, alleen is wel sprake van een taalbarrière nu [verzoeker] van Algerijnse afkomst is en beperkt Nederlands spreekt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat hij ander werk heeft gevonden. Hoewel [verzoeker] stelt dat hij hiervoor niet zo goed wordt betaald als bij de Democratische Volksrepubliek Algerije het geval was (een loonstrook heeft [verzoeker] echter niet overgelegd) en hij bovendien geen vast contract heeft, zal het inkomensverlies van [verzoeker] vermoedelijk wel van beperkte aard zijn. Er bestaat thans in meerdere sectoren een tekort aan personeel zodat het naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk is dat [verzoeker] ander werk zal kunnen vinden indien zijn huidige contract niet wordt verlengd. Daarnaast heeft er enige compensatie plaatsgevonden door het toekennen van de transitievergoeding. De kantonrechter kan zich wel goed voorstellen dat van het ontslag op staande voet enige beschadiging uitgaat naar [verzoeker] . Enerzijds onder potentiële werkgevers en anderzijds onder collega’s die weten dat hem dit is overkomen. Dat de Democratische Volksrepubliek Algerije de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft opgezegd, is een feit dat doorgaans minder bekend wordt. Bovendien heeft [verzoeker] een advocaat moeten inschakelen om hem in deze kwestie bij te staan. Dat brengt niet alleen kosten met zich mee maar vergt ook tijd en moeite. [verzoeker] dient hiervoor gecompenseerd te worden.
5.16.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend komt de kantonrechter tot de slotsom dat de nadelige gevolgen van het onregelmatig gegeven ontslag voor [verzoeker] beperkt blijven. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat een billijke vergoeding ter hoogte van
€ 25.000,00 bruto recht doet aan de situatie en dat [verzoeker] hiermee in voldoende mate gecompenseerd wordt.
5.17.
De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegekend vanaf de datum van het gegeven ontslag op staande voet, te weten 26 augustus 2021. Dit omdat geoordeeld is dat dit ontslag op staande voet geen stand zou hebben gehouden en de datum van het einde van dienstverband het gevolg is van de proceshouding van [verzoeker] , die het einde van de arbeidsovereenkomst alsnog geaccepteerd heeft. Daarnaast is nog van belang dat hierna een vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.18.
Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vast staat dat Democratische Volksrepubliek Algerijede Democratische Volksrepubliek Algerije de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onterecht onverwijld heeft opgezegd. Daarmee heeft zij opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. Tegen de wijze waarop [verzoeker] de vergoeding heeft berekend, heeft de Democratische Volksrepubliek Algerije geen verweer gevoerd. Aldus zal de Democratische Volksrepubliek Algerije worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.102,36 wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn, alsmede tot betaling van de hierover gevorderde wettelijke rente die op basis van artikel 7:686a lid 1 BW verschuldigd is vanaf 26 augustus 2021.
Uitbetaling vakantiedagen en dertiende maand
5.19.
Tegen het verzoek tot uitbetaling van de door [verzoeker] opgebouwde vakantiedagen over de periode van 1 januari 2020 tot 26 augustus 2021, alsmede tot betaling van de naar rato uit te keren dertiende maand, heeft de Democratische Volksrepubliek Algerije geen zelfstandig verweer gevoerd. Dit verzoek zal daarom als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging over het nog te betalen bedrag vast te stellen op 20 %, nu de Democratische Volksrepubliek Algerije zonder geldige reden de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
5.20.
Ook tegen de verzochte buitengerechtelijke kosten heeft de Democratische Volksrepubliek Algerije geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat deze als onbetwist en op de wet gegrond zullen worden toegewezen. De wettelijke rente hierover wordt toegewezen vanaf de dag van indiening van het verzoek.
Proceskosten
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van de Democratische Volksrepubliek Algerije, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de Democratische Volksrepubliek Algerije om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een billijke vergoeding te betalen ten bedrage van
€ 25.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de Democratische Volksrepubliek Algerije om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een transitievergoeding van € 21.919,56 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 september 2021 tot de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de Democratische Volksrepubliek Algerije om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen een vergoeding te betalen ter hoogte van het in geld vastgestelde loon (zijnde € 3.525,59 bruto per maand) over de periode van 26 augustus 2021 tot 1 januari 2022, zijnde een bedrag van € 14.102,36 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot de dag van voldoening;
6.4.
veroordeelt de Democratische Volksrepubliek Algerije tot uitbetaling van de door [verzoeker] opgebouwde vakantiedagen over de periode van 1 januari 2020 tot 26 augustus 2021, alsmede aan [verzoeker] te betalen (naar rato, tot 26 augustus 2021 opgebouwde) dertiende maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20 %, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot de dag van voldoening;
6.5.
veroordeelt de Democratische Volksrepubliek Algerije om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.012,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening;
6.6.
veroordeelt de Democratische Volksrepubliek Algerije tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.005,00, te weten:
griffierecht € 507,00,
salaris gemachtigde € 498,00,
een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
6.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2021.