ECLI:NL:RBDHA:2021:16055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
21_1288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en niet voor vrijstelling daarvan in aanmerking kwam. Verzoekster, van Egyptische nationaliteit, was naar Nederland gekomen om haar zoon te bezoeken, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Ze had een aanvraag ingediend op grond van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van familieleven tussen verzoekster en haar zoon, maar oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder niet in strijd was met artikel 8 EVRM. De rechter overwoog dat de belangenafweging die door verweerder was gemaakt, redelijk was en dat het belang van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder woog dan het belang van verzoekster bij het uitoefenen van haar gezinsleven in Nederland. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekster om te voldoen aan de mvv-vereiste en dat de omstandigheden in Egypte, waaronder de veiligheidssituatie, niet voldoende waren om een uitzondering te maken op deze vereiste. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor verzoekster om haar gezinsleven in Egypte voort te zetten, en dat de COVID-19 reisbeperkingen geen aanleiding gaven voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1288

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1968,

verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.H.M. Geraedts),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 30 juni 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen en een terugkeerbesluit opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is verschenen [A] , begeleidster van verzoekster. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet. Met name is van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1968 en stelt dat zij van Egyptische nationaliteit is. Zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Verzoekster wil verblijf bij haar zoon. In 2020 is verzoekster naar Nederland gekomen. De zoon van verzoekster heeft de Nederlandse nationaliteit. De echtgenoot van verzoekster, [B] , heeft de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster en haar echtgenoot leven reeds lange tijd van elkaar gescheiden. Verzoekster heeft tot 2020 met drie van haar kinderen in Egypte gewoond.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en zij niet voor vrijstelling daarvan in aanmerking komt. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat de uitzetting van verzoekster niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in het geval van verzoekers niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Waarom is verzoekster het niet eens met de afwijzing?
4. Verzoekster vindt dat verweerder ten onrechte stelt dat het gezinsleven met haar zoon zonder meer voortgezet kan worden in Egypte. De veiligheidssituatie in Noord-Sinaï is slecht, er geldt code rood voor wat betreft reizen. Onbegrijpelijk is dan ook hoe gesteld kan worden dat er geen belemmeringen bestaan om het gezinsleven in Egypte uit te oefenen. Daarnaast wordt ten onrechte het mmv-vereiste tegengeworpen aan verzoekster. Verzoekster is het land binnengekomen met een visum om haar zoon en echtgenoot te bezoeken en had niet de intentie om te blijven, dit blijkt uit het feit dat zij een retourticket had. Er is vanuit gegaan dat zij asiel wilde aanvragen en er is een asielprocedure opgestart. Dit is echter nooit haar intentie geweest. Het is tot op heden niet mogelijk geweest voor verzoekster om een mvv aan te vragen in het land van herkomst; zij beschikt niet over een paspoort en kon ook vanwege de Covid-19 crisis niet terugkeren naar haar land van herkomst om een mvv aan te vragen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter over het tegenwerpen van het mvv-vereiste?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van familieleven tussen eiseres en haar zoon. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of verweerder de belangenafweging in het kader van de vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 8 van het EVRM geen beletsel is om het mvv-vereiste aan de afwijzing ten grondslag te leggen. Daarvoor is het volgende van belang.
7. Verweerder heeft bij zijn toetsing aan artikel 8 van het EVRM alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Zo is betrokken dat verzoekster in 2020 naar Nederland is gekomen, dat zij nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat het de eerste toelating van verzoekster in Nederland was op basis van een visum. Daartegenover heeft verweerder in het voordeel van verzoekster meegewogen dat haar zoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Ook heeft hij geen antecedenten.
8. De door verweerder gemaakte belangenafweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen enerzijds het belang van verzoekster bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht toekomt dan aan het belang van verzoekster bij het uitoefenen van hun familie- en gezinsleven in Nederland. Daarbij heeft verweerder relevant mogen vinden dat verzoekster in Nederland familieleven is gaan uitoefenen met haar zoon. Hiermee is verweerder voor een voldongen feit gesteld. De keuzes die verzoekster heeft gemaakt heeft verweerder dan ook niet ten onrechte in het nadeel van verzoekster laten uitvallen. Verder heeft verweerder kunnen laten meewegen dat niet is gebleken dat sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven te gaan uitoefenen in Egypte, waar verzoekster geboren en getogen is en het grootste deel van haar leven heeft gewoond.
9. Verder heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. In het bestreden besluit heeft verweerder de omstandigheid dat verzoekster niet wist van het mvv-vereiste niet aangemerkt als bijzondere omstandigheid. Ook de verwijzing naar de algemene veiligheidssituatie in Egypte heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste. Dat er een negatief reisadvies geldt voor een deel van Egypte heeft verweerder niet tot een ander inzicht hoeven leiden. Reisadviezen worden namelijk opgesteld in het kader van consulaire hulpverlening en advies aan toeristen. De doelgroep van een dergelijk reisadvies is dus alleen de Nederlandse reiziger en zo’n reisadvies is niet zonder meer van toepassing op mensen uit Egypte. Niet is gebleken dat de veiligheidssituatie in Egypte zo slecht is dat verzoekster niet terug zou kunnen om daar een mvv aan te vragen.
10. De omstandigheid dat er reisbeperkingen zijn in verband met COVID-19 vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat het inmiddels weer mogelijk is om onder voorwaarden naar Egypte te reizen.
Wat is de conclusie?
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Bij deze beoordeling is met name van belang of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. Gelet op het voorgaande slagen de gronden van verzoekster, zoals die nu zijn, niet. Daarom heeft het bezwaar op dit moment geen redelijke kans van slagen. Ook verder, gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.