ECLI:NL:RBDHA:2021:16059
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Marokkaanse minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Marokkaanse minderjarige. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.J.E.H. Peeters, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag op 29 april 2021 buiten behandeling gesteld. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser, ondanks herhaalde uitnodigingen, niet was verschenen op zijn afspraken om zijn asielaanvraag toe te lichten.
Tijdens de zitting op 26 mei 2021, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser geen inhoudelijke zienswijze had ingediend en dat er geen contact was geweest tussen de gemachtigde en de eiser. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser, die op 26 maart 2021 door de Duitse autoriteiten aan Nederland was overgedragen, niet toerekenbaar afwezig was bij de hoorzittingen. De gemachtigde van de eiser had geprobeerd contact te leggen, maar dit was niet gelukt. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser nog procesbelang had bij de procedure, aangezien meerdere instanties hadden aangegeven dat hij geen asielaanvraag meer wilde indienen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van de eiser niet-ontvankelijk was, omdat er geen aanwijzingen waren dat de eiser nog belang hechtte aan zijn asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. R.G. Kamphof, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.