ECLI:NL:RBDHA:2021:16059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
NL21.6970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Marokkaanse minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Marokkaanse minderjarige. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.J.E.H. Peeters, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag op 29 april 2021 buiten behandeling gesteld. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser, ondanks herhaalde uitnodigingen, niet was verschenen op zijn afspraken om zijn asielaanvraag toe te lichten.

Tijdens de zitting op 26 mei 2021, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser geen inhoudelijke zienswijze had ingediend en dat er geen contact was geweest tussen de gemachtigde en de eiser. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser, die op 26 maart 2021 door de Duitse autoriteiten aan Nederland was overgedragen, niet toerekenbaar afwezig was bij de hoorzittingen. De gemachtigde van de eiser had geprobeerd contact te leggen, maar dit was niet gelukt. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser nog procesbelang had bij de procedure, aangezien meerdere instanties hadden aangegeven dat hij geen asielaanvraag meer wilde indienen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van de eiser niet-ontvankelijk was, omdat er geen aanwijzingen waren dat de eiser nog belang hechtte aan zijn asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. R.G. Kamphof, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6970

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J.E.H. Peeters).

ProcesverloopBij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met nummer NL21.6971, plaatsgevonden op 26 mei 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij van Marokkaanse nationaliteit is en dat hij is geboren op
[geboortedatum] 2004.
2. Verweerder heeft besloten dat de aanvraag van eiser buiten
behandeling wordt gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet (Vw).Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiser ondanks uitnodiging niet is verschenen op zijn afspraken op 17 en 19 maart 2021 om zijn asielaanvraag toe te lichten. Uit informatie van het COA en Nidos blijkt dat eiser aan hen heeft laten weten dat hij geen asielaanvraag wil doen en ook niet naar de afspraak met zijn advocaat op 11 maart 2021 zal gaan, voor een voorbespreking. Aangezien er geen inhoudelijke zienswijze is ingediend en gemachtigde ook geen nadere reactie heeft gekregen van de voogd van eiser, bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat eisers standpunt is gewijzigd of dat het niet aan eiser is toe te rekenen dat hij niet is verschenen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld.
Gemachtigde van eiser heeft zijn best gedaan om contact te leggen met eiser, maar dat is niet gelukt. Het klopt dat eiser niet is verschenen bij het gehoor, maar niet kan worden gezegd dat eiser toerekenbaar niet is verschenen bij het gehoor. Uit het dossier blijkt dat eiser op 26 maart 2021 is overgedragen door de Duitse autoriteiten, aan de hand van de Dublinverordening, aan de Nederlandse autoriteiten. Dat is de reden dat hij zich een week ervoor niet bij het gehoor kon melden. Verweerder wist dus wat de reden was voor het niet verschijnen van eiser, nu het voornemen van dezelfde dag is als het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van de aanhouding in Duitsland. Nederland heeft de claim-in van Duitsland geaccepteerd, en is dus verantwoordelijk voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag. Dat betekent dat de aanvraag niet buiten behandeling kan worden gesteld. Dit klemt des te meer omdat eiser minderjarig is.
4. De rechtbank is van oordeel dat ambtshalve dient te worden beoordeeld of eiser in dit
geval nog een procesbelang heeft bij deze procedure. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende gebleken is dat eiser dit belang heeft. De volgende feiten en omstandigheden zijn daarbij van belang.
5. Vastgesteld kan worden dat gemachtigde van eiser geen contact met eiser heeft kunnen
leggen en dus niet heeft kunnen verifiëren of eiser nog belang hecht aan zijn asielaanvraag. Uit het dossier kan dit evenmin worden afgeleid. Meerdere instanties hebben aangegeven dat eiser geen asielaanvraag (meer) wilde doen en niet wenste te komen op het gehoor. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze informatie van verweerder te twijfelen. Voorts is niet gebleken dat eiser een andere reden had om niet bij dit gehoor aanwezig te zijn. Het betoog van eisers gemachtigde dat eiser in Duitsland verbleef ten tijde van het gehoor en daarom niet in staat was om te verschijnen, slaagt niet. Uit het proces-verbaal waarnaar de gemachtigde verwijst volgt slechts dat eiser op 26 maart 2021 bij de grens is aangehouden en is teruggestuurd naar Nederland. Dat eiser al eerder naar Duitsland zou zijn gegaan en in het kader van een Dublin-procedure zou zijn teruggestuurd op 26 maart 2021 blijkt niet uit het proces-verbaal en ook niet uit de overige stukken in het dossier. Ter zitting heeft verweerder deze gang van zaken ook bevestigd. Dit is dus geen geldige reden om niet op de afspraken van 17 of 19 maart 2021 te verschijnen. Van een andere goede reden is evenmin gebleken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser niet op het gehoor wenste te verschijnen en geen belang meer hecht aan zijn asielaanvraag en deze procedure.
6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid vanmr. R.G. Kamphof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.