ECLI:NL:RBDHA:2021:16085
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Roemenië
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De reden hiervoor was dat volgens de Dublinverordening Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, en de Roemeense autoriteiten hadden ingestemd met deze verantwoordelijkheid. Eiser betwistte dit standpunt en voerde aan dat verweerder niet inhoudelijk op zijn zienswijze had gereageerd en dat zijn verklaringen over mishandeling in Roemenië niet serieus waren genomen.
De rechtbank overwoog dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Roemenië, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opging. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er sprake was van structurele gebreken in het Roemeense asiel- en opvangsysteem. De verklaringen van eiser kwamen niet overeen met objectieve gegevens, zoals die van Eurodac en de Roemeense autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat Roemenië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser en dat het beroep ongegrond was.
De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, en de griffier was mr. T.R. Oosterhoff-Vos. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.