ECLI:NL:RBDHA:2021:16085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL21.9357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Roemenië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De reden hiervoor was dat volgens de Dublinverordening Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, en de Roemeense autoriteiten hadden ingestemd met deze verantwoordelijkheid. Eiser betwistte dit standpunt en voerde aan dat verweerder niet inhoudelijk op zijn zienswijze had gereageerd en dat zijn verklaringen over mishandeling in Roemenië niet serieus waren genomen.

De rechtbank overwoog dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Roemenië, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opging. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er sprake was van structurele gebreken in het Roemeense asiel- en opvangsysteem. De verklaringen van eiser kwamen niet overeen met objectieve gegevens, zoals die van Eurodac en de Roemeense autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat Roemenië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser en dat het beroep ongegrond was.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, en de griffier was mr. T.R. Oosterhoff-Vos. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9357
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.9358, op 29 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
M. Elias. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Roemeense autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Eiser voert aan dat verweerder feitelijk niet inhoudelijk reageert op de zienswijze. De enige reactie is de verwijzing naar wat in het voornemen is overwogen en ten aanzien van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 1 april 20211 geeft verweerder alleen aan dat tegen die uitspraak hoger beroep is ingesteld. Eiser heeft zeer uitvoerige verklaringen afgelegd over hetgeen hem in Roemenië is overkomen en hoe de Roemeense autoriteiten met hem zijn omgegaan. Verweerder mag niet voorbij gaan aan de parallellen met andere

1.ECLI:NL:RBOBR:2021:1503.

zaken. Hij is in Roemenië gemarteld, geslagen en mishandeld. Hij is bedreigd door de Roemeense autoriteiten en moest onder dreiging en fysiek geweld zijn vingerafdrukken afstaan. Daarna is hij Roemenië uitgezet, in plaats van dat hem de gelegenheid is gegeven om de asielprocedure te doorlopen. Eiser heeft ter onderbouwing van deze uitzetting een document van de Roemeense autoriteiten overgelegd. Eiser kan niet begrijpen dat verweerder onder die omstandigheden nog kan spreken dat ervan uitgegaan wordt dat Roemenië de verdragsrechtelijke verplichtingen nakomt. Dat verweerder tegen de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch in hoger beroep is gegaan zou geen beletsel moeten zijn om in deze zaak het juiste te doen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recentelijk bevestigd in haar uitspraak van 29 juli 20202. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser met zijn verklaringen en het overgelegde document van 1 maart 2021 niet voldoende heeft onderbouwd dat verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan ten opzichte van Roemenië. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Roemeense asiel- en opvangsysteem. Hij heeft zijn eigen verklaringen niet met documenten onderbouwd en zijn stelling dat er veel parallellen zijn met andere zaken heeft hij ook niet met objectieve algemene bronnen onderbouwd. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats den Bosch van 1 april 2021 is hiervoor niet voldoende. Uit die uitspraak blijkt onder meer dat verweerder in die zaak de verklaringen van de vreemdeling niet (kenbaar) onaannemelijk heeft geacht. Verweerder heeft echter in het voornemen en het bestreden besluit de verklaringen van eiser wel onaannemelijk geacht.
5. De verklaringen van eiser komen niet overeen met de objectieve gegevens, zoals die blijken uit Eurodac en de gegevens van de Roemeense autoriteiten. Eiser heeft verklaard dat hij onder druk zijn vingerafdrukken moest afgeven en dat hij heeft aangegeven dat hij dat niet wilde en dat hij niet in Roemenië wilde blijven. Verder heeft hij verklaard dat hij vier dagen in detentie is geplaatst, dat ze hem vervolgens een papier hebben gegeven en naar Servië hebben uitgezet. Dit papier heeft eiser bij zijn gehoor overgelegd en hieruit volgt dat het gaat om een inreisverbod van 1 maart 2021 voor de duur van vijf jaar. In het claimakkoord staat echter vermeld dat eiser op 2 maart 2021 asiel heeft aangevraagd en vervolgens uit de opvang is verdwenen, waarna de Roemeense autoriteiten zijn dossier hebben gesloten. Ook uit de Eurodac-gegevens blijkt dat eiser op 2 maart 2021 in Roemenië een asielaanvraag heeft gedaan. Uit het claimakkoord blijkt verder dat de Roemeense autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser hebben geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid onder c, van de Dublinverordening. Hiermee garanderen de Roemeense autoriteiten dat ze het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en hem zullen behandelen in lijn met de internationale verdragen en richtlijnen. Het overgelegde document van 1 maart 2021 maakt niet dat getwijfeld moet worden aan de gegevens van de Roemeense autoriteiten. Het document is namelijk van 1 maart 2021 en dit is dus nog voor de asielaanvraag van 2 maart 2021. Verweerder stelt ook terecht dat de

2.ECLI:NL:RVS:2020:1804.

Roemeense autoriteiten het claimverzoek op grond van artikel 19 van de Dublinverordening hadden kunnen afwijzen, indien volgens hen het inreisverbod van eiser nog van kracht was. Ook de stellingen van eiser over zijn detentie en mishandeling door de politie heeft hij niet onderbouwd. Het is bovendien aan hem om hierover te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Eiser heeft niet gesteld dat hij dit heeft gedaan of aannemelijk gemaakt dat klagen voor hem niet mogelijk of zinloos is. Dat hij stelt dat dit niet mogelijk is hiervoor onvoldoende.
6. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in het geval van eiser van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan ten opzichte van Roemenië en daarom Roemenië terecht verantwoordelijk acht voor de asielaanvraag van eiser.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M. Eversteijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.