ECLI:NL:RBDHA:2021:16092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL21.837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse vrouw die zich heeft afgewend van de islam en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw die zich heeft afgekeerd van de islam en een atheïstische levensovertuiging heeft aangenomen. De vrouw, geboren in 1974, heeft haar asielaanvraag ingediend na te zijn aangekomen in Nederland op 5 augustus 2021. Ze vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Iran, waar ze problemen verwachtte vanwege haar afvalligheid van de islam en haar atheïsme. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag afgewezen, omdat hij de vrees voor vervolging niet geloofwaardig achtte. De rechtbank heeft de zaak op 15 november 2021 behandeld, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de afvalligheid van eiseres niet geloofwaardig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de risico's die eiseres zou lopen bij terugkeer naar Iran. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moest worden genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

ProcesverloopBij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verder heeft verweerder aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en geen uitstel van vertrek verleend.Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld.Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Mahmoud Zadih Anvar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1974 en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiseres
heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij zich heeft afgewend van de islam, dat zij een atheïstische levensovertuiging heeft en dat zij hierdoor problemen vreest bij terugkeer naar Iran. Eiseres begon in 1997, het laatste jaar van haar studie, met haar vriendin [A] te praten over haar ideeën en overtuigingen. Zij begon te twijfelen over de islam. Eiseres heeft in 2001, nadat zij het boek ‘Waarom ik geen moslim ben’ had gelezen geschreven door Ebn-e Warag, definitief afscheid genomen van de islam. In 2001 is eiseres getrouwd met een man die ook niet geloofde in de islam. Hij heeft eiseres aangemoedigd meer boeken te lezen, o.a. van Dawkins. Eiseres heeft in 2015 een vrouwengroep opgericht met het doel om vrouwen aan te moedigen om hun mening te uiten tegen de islamitische voorschriften en maatregelen in Iran. Eiseres is vanaf juni 2017 vriendinnen geworden met [B]. Vanaf augustus/september stuurden zij elkaar berichten en artikelen over Godsdienst en hun geloofsovertuiging. Eiseres is op 5 augustus 2021 bij haar broer in Nederland op bezoek gekomen. Toen eiseres in Nederland was kwam zij er op 30 augustus 2018 achter dat [B] in Iran was opgepakt door de politie omdat zij niet zou voldoen aan de islamitische kledingvoorschriften (het niet goed dragen van haar hoofddoek). Eiseres vreest dat de autoriteiten de berichten tussen haar en [B] hebben gevonden. De echtgenoot van eiseres is ook opgepakt (op 27 september 2018) bij een inval in hun huis. De politie heeft bij de inval een computer, de printer, usb sticks en boeken meegenomen. Eiseres vreest dat de autoriteiten ook op de hoogte zijn van haar praatgroep, waardoor zij en haar dochter problemen zouden kunnen krijgen bij terugkeer naar Iran.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Afwending van de islam;
Atheïstische levensovertuiging en de daaruit voortvloeiende problemen.
3. Verweerder vindt het eerste en tweede element geloofwaardig. Verweerder heeft de
atheïstische levensovertuiging en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft aan de ongeloofwaardigheid van het derde element ten grondslag gelegd dat eiseres tegenstrijdige, oppervlakkige, onpersoonlijke en inconsistente verklaringen heeft afgelegd.
Ten aanzien van de afvalligheid heeft verweerder zich in beroep aanvullend op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees heeft voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij haar afvalligheid niet heeft uitgedragen en nooit in de negatieve belangstelling van de autoriteiten heeft gestaan. Verweerder vindt dat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat zij zal worden ondervraagd bij terugkeer naar Iran.
Eiseres kan volgens verweerder daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag nu de wel geloofwaardig geachte elementen onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat verweerder haar
asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen.
4.1.
Eiseres stelt dat niet in geschil is dat zij afvallig is. Eiseres stelt dat verweerder de geloofwaardig geachte afvalligheid onvoldoende heeft meegewogen in het bestreden besluit. Eiseres voert ten eerste aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij haar afvalligheid niet actief uitdroeg. Eiseres stelt dat zij haar afvalligheid wel degelijk uitdroeg, maar voorzichtig was, omdat zij bang was voor de consequenties van de autoriteiten. Eiseres voert ten tweede aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het daarbij (niet eens) een vereiste is dat zij haar afvalligheid ‘actief’ uit moest dragen. Ten tijde van haar aanvraag (op 5 augustus 2019) gold het vereiste van ‘actief uitdragen’ niet. In WBV 2017/7 werden afvalligen an sich als een risicogroep in de zin van paragraaf C2/3.2 aangemerkt. [1] Pas in de nieuwere WBV 2019/12 (van 22 juli 2019) en WBV 2021/14 wordt als aanvullende eis gesteld dat de afvalligheid actief wordt uitgedragen. Eiseres stelt dat haar aanvraag moet worden getoetst aan het beleid dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen en dat er moet worden uitgegaan van het meest gunstige beleid.
4.2.
Eiseres voert verder aan dat van haar geen terughoudendheid in het ‘uitoefenen’ van haar afvalligheid mag worden verlangd bij terugkeer naar Iran. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat, omdat haar geloofsovertuiging (waaronder ‘afvalligheid’ moet worden verstaan) geloofwaardig is geacht, van haar niet kan worden gevraagd dat zij zich, om vervolging te voorkomen, in het land van herkomst terughoudend opstelt bij de uitoefening van haar geloofsovertuiging. [2] Eiseres stelt dat, omdat zij haar afvalligheid al actief uitdraagt en bij terugkeer naar Iran, wil blijven uiten, zij gevaar loopt. [3] Eiseres voert aan dat er van haar geen discretie kan worden gevergd in het ‘uitoefenen’ van haar afvalligheid.
4.3.
Eiseres stelt verder dat verweerder ook ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de
gestelde ‘bekering’ tot het atheïsme/haar atheïstische levensovertuiging niet geloofwaardig is. Eiseres voert aan dat zij voldoende uitgebreid en consistent heeft verklaard over het proces en de motieven van ‘bekering’ en haar ‘kennis’ van het atheïsme.
4.4.
Eiseres voert ten slotte aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en
onvoldoende is gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Actief uitdragen van de afvalligheid
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de asielaanvraag van eiseres aan het juiste beleid, dat is WBV 2019/12 zoals dat gold ten tijde van het besluit, heeft getoetst. In asielzaken geldt het onmiddellijkheidsbeginsel. De stelling van eiseres dat WBV 2017/7 had moeten worden toegepast, omdat dat gold ten tijde van de aanvraag, slaagt dan ook niet. [4]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres haar afvalligheid niet actief heeft uitgedragen/uitdraagt en daardoor geen problemen zal ondervinden bij terugkeer naar Iran. Eiseres heeft onder meer verklaard dat zij buitenshuis een hoofddoek droeg en ook dat zij een vriendin heeft gewaarschuwd om niet mee te doen aan een (vrouwen)beweging waarbij vrouwen als protest hun hoofddoeken publiekelijk afdeden uit angst voor de autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij zijn besluitvorming ten onrechte niet heeft betrokken dat de afvalligheid niet dan wel slechts terughoudend werd uitgedragen, omdat eiseres niet in de problemen wilde komen met de autoriteiten, ook al vond zij het dragen van een hijah een vernedering. Verweerder heeft verder de andere verklaringen van eiseres over haar ‘actieve afvalligheid’ onvoldoende meegewogen, (o.m. dat zij sprak met haar ouders en met mensen die zij ontmoette (zoals [B]).
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres heeft verklaard dat zij niet meer wil zwijgen, haar gevoel moet uiten en daarmee bij terugkeer door zal gaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat niet verlangd kan worden dat eiseres zich terughoudend opstelt bij terugkeer naar Iran. [5]
Het lag op verweerders weg om naar aanleiding van haar verklaringen eiseres verder te bevragen naar haar specifieke situatie en de mogelijke gevolgen voor haar van afvalligheid (zonder terughoudendheid). Dat dit op verweerders weg ligt blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de vragen die de hoogste bestuursrechter op 31 mei 2021 aan verweerder heeft gesteld over afvalligheid en atheïsme. De bestuursrechter stelt daarbij specifieke vragen over de positie van niet- praktiserende moslims in Iran, de gevolgen van het niet (meer) geloven in de islam in Iran en welke factoren het risico op problemen vergroten. [6] De beroepsgrond slaagt.
7. Gelet op het vorenstaande is het besluit met betrekking tot de aangevoerde afvalligheid onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
Atheïstische levensovertuiging
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat de verklaringen van eiseres over haar atheïstische levensovertuiging ongeloofwaardig en/of onvoldoende zijn. Eiseres heeft onder meer verklaard dat zij boeken las van Dawkins en Darwin, met theorieën die gebaseerd zijn op de wetenschap, zij vond dit interessant en is zich hierin gaan verdiepen. Eiseres heeft verklaard dat het de bedoeling was om met alle vergaarde kennis tot de waarheid te komen. Zo heeft zij ontdekt waar de vrouwenonderdrukking in Iran vandaan was gekomen. Eiseres heeft ook verklaard dat zij zichzelf ziet als een humanistische atheïst. Zij is ervan overtuigd dat het leven gebaseerd is op rede en menselijkheid. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom uit deze verklaringen onvoldoende blijkt dat eiseres voldoende kennis heeft van de kern van het atheïsme. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank het feit dat uit paragraaf 3.3.1 van de Werkinstructie (WI) 2019/18 volgt dat van eiseres ‘geen verdere inhoudelijke kennis’ van het atheïsme kan worden verwacht.
9. Nu verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat
de bekering van eiseres ongeloofwaardig is, is ook het standpunt dat eiseres bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade heeft te duchten vanwege dit asielmotief, gebrekkig gemotiveerd. Dit alles levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. Ook deze beroepsgrond slaagt.
10. Gelet op het voorstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het
besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. [7] Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De termijn gaat lopen zodra deze uitspraak is verzonden.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.WI 2017/7.
3.Algemeen ambtsbericht Iran van 19 februari 2021; British Upper Tribunal van 20 februari 2020, CQ [2020] UKUT 00046 (IAC).
4.Uitspraak van de Afdeling van 5 december 2002, nr. 200205830/1, JV 2003/43
5.ECLI:NL:RVS:2020:1986 en Vc C1.3.2; ECLI:NL:RVS:2012:BY5578; uitspraak van de Afdeling van 15 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:11716) in een tweetal zaken (nr. 202005668/1 /V2 en nr. 202102293/1/V 2).
6.Zie de uitspraak van 11 augustus 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, NL21.10879,
7.Zie de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).