ECLI:NL:RBDHA:2021:16093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL21.839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiseres met goddeloze levensvisie afgewezen door Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat de eiseres niet als vluchteling kon worden aangemerkt, omdat haar vrees voor vervolging in Iran niet aannemelijk was. De eiseres, geboren in 2002, had verklaard dat zij een goddeloze levenswijze aanhangt en dat zij zonder geloof was opgevoed. Haar vader had geen religie en haar moeder was bekeerd tot het atheïsme. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 november 2021, waarbij de eiseres en een tolk aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrees van de eiseres voor vervolging niet geloofwaardig was. De rechtbank wees erop dat de moeder van de eiseres in een eerdere procedure wel gegrond was verklaard, wat de geloofwaardigheid van de vrees van de eiseres ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Daarom werd het beroep van de eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en werd de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.839

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

ProcesverloopBij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verder heeft verweerder aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en geen uitstel van vertrek verleend.Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Als tolk is verschenen S. Mahmoud Zadih Anvar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 2002 en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiseres
heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij een goddeloze levenswijze heeft. Eiseres is zonder geloof opgevoed. Haar vader heeft geen religie en haar moeder is afgekeerd van de islam en stelt dat zij bekeerd is tot het atheïsme (NL21.837). Eiseres kwam er toen zij een jaar of twaalf was achter dat zij zelf ook geen geloof wilde aanhangen.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en afkomst;
2. Goddeloze levensvisie.
3. Verweerder vindt het eerste en tweede element geloofwaardig. Voor zover eiseres heeft verklaard dat zij vreest voor haar eigen positie naar aanleiding van de gestelde problemen van haar moeder wordt door verweerder verwezen naar de uitspraak van haar moeder (NL21.837). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen van haar moeder niet geloofwaardig zijn geacht, waardoor de gestelde vrees van eiseres voor haar eigen positie bij terugkeer naar Iran niet aannemelijk is. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres heeft verklaard nooit problemen te hebben gehad met de Iraanse autoriteiten ten aanzien van haar goddeloosheid en dat zij met haar verklaringen ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat bij terugkeer wel zo zal zijn. Eiseres kan volgens verweerder daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag nu de wel geloofwaardig geachte elementen onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat verweerder haar
asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Zij is nooit in de problemen gekomen omdat zij zich altijd terughoudend opstelde in het uiten van haar goddeloze levensvisie uit angst voor de autoriteiten. Eiseres stelt dat er ten onrechte door verweerder bij terugkeer naar Iran terughoudendheid van haar verlangd wordt in het uitoefenen van haar goddeloze levensvisie. Dit is in strijd met Werkinstructie 2019/18 (WI).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van de moeder van eiseres
gegrond is verklaard. [1] Reeds hierom kan het standpunt van verweerder dat de vrees van haar moeder niet geloofwaardig is en dat de daaraan gerelateerde vrees van eiseres daarom evenmin geloofwaardig is, geen stand meer kan houden. Het bestreden besluit is dan ook reeds hierom onvoldoende gemotiveerd.
3.1.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het voornemen de goddeloze
levensvisie van eiseres als afvalligheid aanmerkt. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in dat kader aan het juiste beleid, dat is WBV 2019/12 zoals dat gold ten tijde van het besluit, getoetst. In asielzaken geldt het onmiddellijkheidsbeginsel. De stelling van eiseres dat WBV 2017/7 had moeten worden toegepast, omdat dat gold ten tijde van de aanvraag, slaagt dan ook niet. [3]
3.2.
Volgens het toepasselijke beleid worden afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid actief uitdragen, aangemerkt als risicogroep. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in haar besluitvorming ten aanzien van de afvalligheid niet kon volstaan met de conclusie dat eiseres voor haar vertrek nooit problemen heeft gehad en daarom bij terugkeer ook niets te vrezen heeft. Verweerder heeft bij haar beoordeling onvoldoende betrokken dat eiseres haar goddeloze levensvisie niet actief uitdroeg omdat zij zich uit angst voor de autoriteiten terughoudend opstelde. Nu verweerder van eiseres geen terughoudendheid mag verlangen in de uitoefening van haar goddeloze levensvisie, is het besluit op dit punt eveneens onvoldoende gemotiveerd.
3.3.
Gelet op het voorstaande behoeven de overige beroepsgronden geen verdere bespreking.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het
besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. [4] Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De termijn gaat lopen zodra deze uitspraak is verzonden.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL21.837.
2.Voornemen, p. 3.
3.Uitspraak van de Afdeling van 5 december 2002, nr. 200205830/1, JV 2003/43
4.Zie de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).