ECLI:NL:RBDHA:2021:16102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
NL21.9272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een alleenstaande moeder, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij kwetsbaar was en niet mocht worden overgedragen aan Duitsland vanwege de slechte omstandigheden daar en haar persoonlijke situatie.

De rechtbank heeft de zaak op 29 juni 2021 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de Duitse autoriteiten hadden ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag en dat eiseres niet had aangetoond dat de omstandigheden in Duitsland zodanig waren dat zij niet kon worden overgedragen. Eiseres had geen bewijs geleverd van structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem en haar verwijzing naar het arrest Tarakhel werd niet gevolgd, omdat zij niet had onderbouwd dat de situatie in Duitsland vergelijkbaar was met die in Italië.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden en dat de omstandigheden van eiseres niet zo bijzonder waren dat een uitzondering op de Dublinverordening gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, en bekendgemaakt op 6 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9272
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],V-nummer: [V-nummer], eiseres mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1],V-nummer: [V-nummer]
[minderjarige 2],V-nummer: [V-nummer] en
[minderjarige 3], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M. Demirtas),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.9273, op 29 juni 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
B. Petros Gebreysus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiseres voert verder aan dat zij kwetsbaar is en daarom niet mag worden overgedragen aan Duitsland. Zij is een alleenstaande moeder van kleine kinderen, heeft last van stress en is daardoor kortademig en ze heeft last van hartklachten. Daarbij waren de omstandigheden in Duitsland slecht en ze verbleef met haar drie kinderen in een kleine kamer. Ze heeft speciale bescherming nodig en doet een beroep op het arrest Tarakhel.
Verweerder is verplicht garanties te verkrijgen voor de opvang van het gezin, maar dat dit is gebeurd blijkt niet uit het bestreden besluit. Verder voert eiseres aan dat in haar geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zij heeft te vrezen voor indirect réfoulement. In Eritrea heeft zij namelijk te vrezen voor een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en eiseres vreest dat Duitsland haar zal overdragen. Verweerder moet daarom op grond van artikel 17 van de Dublinverordening haar asielaanvraag in behandeling nemen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet mag. Eiseres is hier niet in geslaagd.
4. Eiseres heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiseres heeft een asielaanvraag kunnen indienen, deze is in behandeling genomen en zij heeft hier ook een beslissing op gekregen. Ook heeft eiseres verklaard dat zij vier jaar opvang heeft gehad in Duitsland. Eiseres heeft verklaard dat deze opvangvoorzieningen slecht waren, maar zij heeft niet onderbouwd dat deze voorzieningen niet aan de internationale richtlijnen voldoen. Ook heeft eiseres niet onderbouwd dat zij speciale bescherming nodig heeft. Duitsland garandeert met het claimakkoord dat haar de nodige voorzieningen geboden zullen worden in lijn met de internationale verdragen en richtlijnen. De omstandigheden die eiseres noemt en de verwijzing van eiseres naar het arrest Tarakhel, hebben verweerder geen aanleiding hoeven geven om individuele garanties te vragen aan de Duitse autoriteiten. De verwijzing naar het arrest Tarakhel gaat alleen al niet op, omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat de situatie in Duitsland vergelijkbaar is met die in Italië, op welk land het arrest betrekking heeft. Verder is het aan eiseres om bij de Duitse autoriteiten te klagen indien ze meent dat zij zich niet aan de richtlijnen en verdragen houden. Eiseres heeft niet gesteld dat ze dit heeft geprobeerd en het is ook niet gebleken dat klagen voor haar onmogelijk of zinloos is.
5. Verder stelt verweerder terecht dat Duitsland met het claimakkoord heeft aangegeven dat een asielverzoek van eiseres in behandeling zal worden genomen en dat haar situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiseres vreest dat zij naar haar land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiseres dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rectificatie d.d.

7.07-2021 06 juli 2021

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M. Eversteijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentnummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.