ECLI:NL:RBDHA:2021:16107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/1738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht op grond van het Unierecht met toewijzing voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Poolse nationaliteit houder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht had beëindigd. Dit besluit was genomen op 11 februari 2021, waarbij verzoeker ook ongewenst was verklaard en moest Nederland onmiddellijk verlaten. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in detentie zat en er onduidelijkheid bestond over de duur van zijn detentie en de mogelijkheid van uitzetting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, ondanks het standpunt van verweerder dat er geen uitzettingsdreiging was. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het primaire besluit zonder dat verzoeker zijn zienswijze had kunnen geven was genomen, wat in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1738

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Coene),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht beëindigd, bepaald dat eiser Nederland meteen moet verlaten en hem ongewenst verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Verweerder en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Griffierecht
1. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Verzoeker heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoeker daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht.
Inleiding
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1987. Hij heeft de Poolse nationaliteit. Op 29 januari 2018 is verzoeker veroordeeld voor bezit van/handel in vuurwapens en munitie. Deze veroordeling is op 27 augustus 2019 onherroepelijk geworden. Verzoeker is veroordeeld tot 33 maanden gevangenisstraf. Hij verblijft in de Penitentiaire inrichting in Ter Apel.
Het primaire besluit
3. Verweerder heeft het verblijfsrecht van verzoeker op grond van het Unierecht beëindigd, omdat het persoonlijk gedrag van verzoeker een actuele, werkelijk en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De duur van verzoekers verblijf in Nederland, zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand, gezin, economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en de banden met het land van herkomst vormen geen aanleiding om van het besluit af te zien, aldus verweerder.
Beoordeling voorzieningenrechter
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
6. De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of verzoeker spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het spoedeisend belang bij het verzoek ontbreekt, omdat verzoeker een gevangenisstraf uitzit en daarom niet kan worden uitgezet. Voorlopig komt hij niet vrij, op zijn vroegst zal dat in februari of maart 2022 zijn, aldus verweerder. De voorzieningenrechter volgt verweerder daarin niet en stelt vast dat voldoende is aangetoond dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Dat er geen concrete uitzettingsdatum of uitzettingsdreiging is, is in vreemdelingenzaken onvoldoende om een verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. Verzoeker heeft in dit verband terecht gewezen op de brief van 18 maart 2010 van het Landelijk Overleg Voorzitters Bestuurssectoren (LOVB).
7. Bovendien is het maar de vraag of verzoeker, zoals verweerder ter zitting stelt, tot februari of maart 2022 in Nederland gedetineerd zal zijn. Verzoeker heeft zich namelijk op het standpunt gesteld dat er een procedure loopt op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) en dat de Poolse autoriteiten hebben verzocht om de tenuitvoerlegging van de straf over te nemen. Verzoeker heeft dat standpunt onderbouwd aan de hand van een brief van 16 april 2021, waarin het Openbaar Ministerie verweerder een aantal vragen stelt over verzoeker ‘in het kader van de aanhouding van een opgeëiste persoon ter fine van de overlevering aan de Poolse autoriteiten’. Er is nog geen beslissing genomen in deze WOTS-procedure. Daar komt bij dat de medewerker van verweerder in antwoord op de vragen van verweerder van 16 april 2021 het volgende heeft gesteld: ‘uitzetting vindt niet plaats als er een verzoek om een voorlopige voorziening is waarop nog niet is beslist.’. Die opmerking komt niet overeen met het standpunt van verweerder ter zitting dat uitzetting gelet op de detentie niet aan de orde is. Vooralsnog is het dus onduidelijk of verzoeker de gehele gevangenisstraf in Nederland zal uitzitten. Daarom heeft verzoeker spoedeisend belang bij zijn verzoek.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter is als volgt tot dit oordeel gekomen. Het primaire besluit is door verweerder genomen zonder dat verzoeker zijn zienswijze heeft kunnen geven. Hierdoor heeft verzoeker pas in de bezwaarfase onderbouwd dat het primaire besluit - gelet op het gezinsleven met zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen - in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De bezwaarprocedure loopt nog en over de afloop daarvan bestaat nog onduidelijkheid. Veel argumenten die verzoeker in bezwaar naar voren brengt waren immers niet bekend op het moment dat verweerder het primaire besluit nam. Verweerder zal die argumenten dus moeten betrekken bij de beslissing op bezwaar die nog genomen moet worden. De gemachtigde van verzoeker heeft gesteld dat verweerder heeft toegezegd dat er een hoorzitting zal worden gehouden. Verweerder heeft dat niet betwist. Verder heeft verzoeker een groot belang bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, nu zijn echtgenote en twee kinderen in Nederland wonen. Daar staat tegenover dat niet duidelijk is welk belang verweerder heeft bij een snelle uitzetting. Als verweerder een hoorzitting gaat houden is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het belang van verweerder dat verzoeker in Nederland verblijft.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het uitgesproken op 16 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.