Overwegingen
1. Eiser heeft verzocht om een visum kort verblijf voor verblijf bij zijn zoon, [A] .
2. Verweerder heeft de visumaanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub vi, van de Visumcodeomdat eiser door één of meer lidstaten wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen. Volgens verweerder is gebleken dat een of meerdere Schengenpartners bezwaar heeft/hebben gemaakt tegen afgifte van het aangevraagde visum. Verweerder kan niet ingaan tegen de Visumcode, waarin is vastgelegd dat door het maken van bezwaar een andere lidstaat niet zal overgaan tot afgifte van een Schengenvisum. Volgens verweerder is geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan een territoriaal beperkt visum dient te worden afgegeven.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord. Het is verder onredelijk en onrechtvaardig dat het visum wordt geweigerd op grond van bezwaar van een andere lidstaat. Het is voor eiser onmogelijk om inzichtelijk te krijgen waarom het visum is geweigerd. Eiser komt niet voor in het Schengeninformatiesysteem (SIS) of het Nationaal Opsporingsregister (OPS), dit blijkt uit navraag bij de politie. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom er geen territoriaal beperkt visum gegeven kan worden. De huidige weigeringsgrond is niet aangevoerd in de vorige procedure. De gevolgen van het bestreden besluit zijn vergaand en zeer ingrijpend omdat eiser tijd wil doorbrengen met zijn familie.
Arrest Hof van Justitie EU
4. Het HvJ EU heeft in het arrest van 24 november 2020 de gestelde prejudiciële vragen beantwoord over visumaanvragen waarbij andere lidstaten bezwaar hebben tegen afgifte van het aangevraagde visum.
Het HvJ EU heeft de prejudiciële vragen van de rechtbank als volgt beantwoord:
Artikel 32, leden 2 en 3, van de Visumcode moet aldus worden uitgelegd dat, ten eerste, het de lidstaat die op basis van artikel 32 lid 1 onder a), vi), van die code een definitieve beslissing tot weigering van de afgifte van een visum heeft genomen omdat een andere lidstaat bezwaar had gemaakt tegen die afgifte, verplicht om in die beslissing te vermelden welke lidstaat een dergelijk bezwaar heeft gemaakt, en de specifieke weigeringsgrond moet vermelden die op dit bezwaar is gebaseerd, in voorkomend geval met een korte weergave van de redenen voor dat bezwaar, alsmede tot welke autoriteit de visumaanvrager zich kan wenden om te vernemen welke beroepsmogelijkheden in die andere lidstaat beschikbaar zijn, en dat, ten tweede, wanneer tegen voornoemde beslissing beroep wordt ingesteld krachtens artikel 32, lid 3, van de Visumcode, de gerechten van de lidstaat die deze beslissing heeft genomen niet de gegrondheid van het door een andere lidstaat gemaakt bezwaar tegen de afgifte van het visum kunnen onderzoeken.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op Europees niveau afstemming plaatsvindt tussen lidstaten over gevolgen op de uitvoeringspraktijk van de Visumcode van de antwoorden van het HvJ EU op de prejudiciële vragen. Verweerder stelt dat nog niet duidelijk is op welke wijze daaraan invulling zal worden gegeven. Wel heeft verweerder gemeld dat bij de Duitse autoriteiten, de bezwaarmakende lidstaat, om nadere informatie is verzocht wat betreft de zaak van eiser. Voor de ontbrekende informatie stelt verweerder afhankelijk te zijn van de Duitse autoriteiten, die nog geen inhoudelijke reactie hebben gegeven.
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet kan volstaan met de mededeling dat een lidstaat bezwaar heeft gemaakt tegen de verlening van een visum zonder toelichting te geven welke lidstaat bezwaar heeft gemaakt. Verweerder moet bekend maken hoe eiser een rechtsmiddel kan aanwenden tegen het bezwaar van deze lidstaat. Ook stelt eiser zich nog steeds op het standpunt dat er een territoriaal visum afgegeven had moeten worden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte, en anders dan uit het voormelde arrest van het HvJ EU volgt, niet inzichtelijk heeft gemaakt welk land bezwaar heeft gemaakt tegen afgifte van het visum aan eiser, wat de inhoud van het bezwaar is en tot welke autoriteit eiser zich kan wenden om te vernemen welke beroepsmogelijkheid open staat tegen de inhoud van het bezwaar. Ook het bij brief van
5 januari 2021 vermelden dat Duitsland het land is dat bezwaar heeft tegen afgifte van het visum aan eiser, zonder daarbij verdere informatie te verstrekken, is onvoldoende om te oordelen dat verweerder heeft voldaan aan de door het HvJ EU gegeven uitleg aan artikel 32, leden 2 en 3, van de Visumcode. Uit de brief van 26 april 2021 volgt weliswaar dat verweerder om nadere informatie heeft gevraagd bij de Duitse autoriteiten, maar tot op heden is niet gebleken dat deze nadere informatie is ontvangen. Nu verweerder niet inzichtelijk maakt om welke reden de Duitse autoriteiten bezwaar hebben tegen toewijzing van het visum aan eiser en verweerder ook niet vermeldt tot welke autoriteit eiser zich kan wenden om te vernemen welke beroepsmogelijkheden in Duitsland beschikbaar zijn, wordt niet voldaan aan hetgeen het HvJ EU heeft overwogen over artikel 32, leden 2 en 3, van de Visumcode. De rechtbank concludeert om die redenen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waar de afwijzing van het door eiser gevraagde visum op is gebaseerd.
8. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal in een nieuw te nemen beslissing op bezwaar moeten motiveren wat de aard van het bezwaar is van de Duitse autoriteiten en zal moeten aangeven tot welke autoriteit eiser zich kan wenden om te vernemen welke beroepsmogelijkheid er in Duitsland beschikbaar is. Daarnaast kan verweerder ook overwegen of de afgifte van een territoriaal beperkt visum aan eiser tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het aan eiser betaalde griffierecht vergoedt.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die betalen. De proceskosten die verweerder aan eiser moet betalen worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Eiser heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft drie proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit, het verschijnen ter zitting, en het indienen van een zienswijze op de uitspraak van het HvJ EU. Deze proceshandelingen leveren 3 punten op met een waarde van € 748,- per punt. Voor het indienen van een zienswijze geldt een wegingsfactor 0,5. Voor de overige proceshandelingen geldt een wegingsfactor 1. De rechtbank stelt de kosten daarom vast op