ECLI:NL:RBDHA:2021:16113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/3264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebrek in BMA-advies en toegankelijkheid van zorg in Marokko

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 juni 2021, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag om uitstel van vertrek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) in een eerder advies van 21 januari 2020 niet voldoende inzichtelijk had gemaakt of eiseres voor haar medische aandoening onder behandeling stond. In een aanvullende beoordeling van 3 maart 2021 werd dit gebrek hersteld, maar eiseres had geen zienswijze ingediend en de rechtbank zag geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen.

Eiseres voerde aan dat zij afhankelijk was van mantelzorg en dat de noodzakelijke medische zorg in Marokko niet toegankelijk was. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het BMA-advies van 3 maart 2021 voldoende was om te concluderen dat eiseres niet onder behandeling stond voor haar medische aandoening. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het gebrek was hersteld. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 21 januari 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij mondelinge tussenuitspraak van 30 december 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van het proces-verbaal van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw advies van het BMA van 3 maart 2021 ingediend.
Bij brief van 23 maart 2021 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een schriftelijke zienswijze in te dienen. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Over het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het BMA-advies van 21 januari 2020 niet inzichtelijk en concludent is omdat daaruit niet blijkt of eiseres voor de cysteuze afwijking van de alvleesklier onder behandeling staat.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld met het aanvullende BMA-advies van 3 maart 2021. Daarin staat namelijk duidelijk vermeld dat eiseres voor de cysteuze afwijking van de alvleesklier niet onder behandeling staat.
4. Bij brief van 12 mei 2021 heeft eiseres verzocht om heropening van het onderzoek ter zitting. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. Eiseres heeft immers geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen en heeft niet aangevoerd waarom zij dat niet heeft gedaan. Ook het BMA-advies van 3 maart 2021 biedt geen aanknopingspunten om het onderzoek ter zitting te heropenen.
Over de mantelzorg
5. Eiseres voert aan dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies van 21 januari 2020. Hierin staat namelijk niets over mantelzorg, terwijl eiseres daar wel van afhankelijk is. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij weliswaar niet met medische stukken heeft aangetoond dat zij afhankelijk is van de mantelzorg van haar zoon, maar dat zij dit desondanks met de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder had daarom informatie over de mantelzorg moeten opvragen bij de behandelaren van eiseres.
6. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Volgens het beleid [2] van verweerder kan het BMA in het medisch advies opnemen dat mantelzorg noodzakelijk wordt geacht, als mantelzorg essentieel is voor het slagen van de medische behandeling. Alleen de stelling van eiseres dat zij afhankelijk is van mantelzorg, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat mantelzorg voor haar noodzakelijk is. Eiseres had dit met objectieve, medische informatie moeten onderbouwen. Anders dan eiseres stelt, is het niet aan verweerder om informatie op te vragen bij de behandelaren van eiseres zonder dat daar een concrete aanleiding voor is. Het is in eerste instantie aan eiseres om met medische stukken aan te tonen dat zij mantelzorg ontvangt én dat deze zorg een essentieel onderdeel is van haar medische behandeling. Nu eiseres geen stukken heeft ingediend, is zij daarin niet geslaagd.
Over de toegankelijkheid van de zorg in Marokko
7. Eiseres voert aan dat de noodzakelijke medische zorg voor haar in Marokko niet toegankelijk is om de volgende redenen. Zij heeft geen financiële middelen om de benodigde zorg te kunnen bekostigen. Daarnaast heeft zij geen familieleden of sociaal netwerk waar zij op kan terugvallen. Ook kan zij vanwege haar beperkte mobiliteit niet zelfstandig reizen van [woonplaats] , haar voormalige woonplaats, naar [plaats] , waar de zorg beschikbaar is. Van haar mag ook niet worden verwacht dat zij zich in of nabij [plaats] vestigt.
8. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond niet slaagt.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet heeft aangetoond wat de kosten zijn van de noodzakelijke behandeling en dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat zij deze kosten niet kan betalen, al dan niet met hulp van familieleden, mensen in haar sociale netwerk of (charitatieve) organisaties.
Verweerder heeft ook mogen aanvoeren dat eiseres weliswaar aannemelijk heeft gemaakt dat haar zussen en haar zoon in Europa wonen, maar dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Marokko niet over een (ander) sociaal netwerk beschikt. Nu eiseres pas sinds 2016 in Nederland verblijft en daarvoor ruime tijd in Marokko heeft verbleven, heeft verweerder aannemelijk mogen achten dat het sociale netwerk van eiseres zich voornamelijk in Marokko bevindt.
Verweerder heeft tot slot mogen aanvoeren dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij niet dichter in de buurt kan gaan wonen van de instelling waar de medische voorziening aanwezig is en evenmin dat zij niet zelfstandig kan reizen naar deze instelling. De rechtbank ziet voor de stelling van eiseres, dat zij vanwege haar beperkte mobiliteit niet zelfstandig kan reizen, ook geen aanknopingspunten in het BMA-advies van 3 maart 2021. Daaruit blijkt immers dat eiseres in staat is om te reizen en dat er geen medische reisvoorwaarden noodzakelijk worden geacht.
Conclusie
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt dan ook het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.A3/7.1.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).