Overwegingen
1. Eiseres stelt van Ugandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1982. Eiseres heeft twee kinderen: [A] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 en [B] , geboren op [geboortedatum 3] 2016, beiden van Nederlandse nationaliteit.
2. Eiseres heeft eerder, op 28 maart 2012, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze is aanvraag op 3 april 2012 ingewilligd
op grond van artikel 29, eerste lid, sub c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze asielvergunning is bij beschikking van 29 mei 2013 met terugwerkende kracht tot 28 maart 2012 ingetrokken, onder meer vanwege het hebben verstrekt van onjuiste identiteitsgegevens. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 september 20141 is dit besluit in rechte komen vast te staan.
1. Zaaknummer 201310804/1/V1
Eiseres heeft verder op 15 mei 2013 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner ingediend. Deze aanvraag is afgewezen en het bezwaar daartegen is niet-ontvankelijk verklaard. Deze afwijzing staat ook in rechte vast.
Eiseres is op 29 januari 2015, samen met haar dochter, met behulp van het IOM naar Uganda teruggekeerd.
De afwijzing van de asielaanvraag
3. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar kinderen vanwege hun Nederlandse nationaliteit in Uganda werden gediscrimineerd en dat is geprobeerd hen te ontvoeren. Daarnaast had eiseres vriendinnen die lesbisch waren. De omgeving is daar achter gekomen en eiseres heeft daardoor problemen gekregen. Van eiseres werd ook gedacht dat zij lesbisch is en dat zij anderen zou aanzetten tot homoseksualiteit. Eiseres vreest bij terugkeer dat zij om die reden gedood zal worden. Verder vreest zij dat mensen uit haar omgeving haar kinderen iets zullen aandoen en/of zullen discrimineren. Ten slotte vreest eiseres dat haar dochter slachtoffer zal worden van
pulling.
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
a. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
b. Problemen vanwege de Nederlandse nationaliteit van de kinderen;
c. Vriendschap met lesbiennes en daaruit voortvloeiende problemen;
d. Toegedichte homoseksualiteit.
5. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het relevante element genoemd onder 4.a geloofwaardig is. De andere relevante elementen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres of haar kinderen vanwege discriminatie zo ernstig werden beperkt in hun bestaansmogelijkheden, dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied konden functioneren. Evenmin is sprake van een reëel risico op ernstige schade. Over de vrees voor
pullingheeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geenszins is onderbouwd dat
pullinggelijkgesteld moet worden met verminking. Daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat de dochter van eiseres risico loopt om
pullingte ondervinden. Eiseres heeft verklaard dat zij niet wil dat dit bij haar dochter gebeurt en dat zij haar dochter kan beschermen zo lang zij bij haar is. Dat het haar dochter eventueel wel zou kunnen overkomen buitenshuis is op geen enkele wijze onderbouwd. Omdat eiseres verweerder in de eerdere asielprocedure heeft misleid over haar identiteit en zij kennelijk inconsequent en tegenstrijdig heeft verklaard, concludeert verweerder dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw.
6. Eiseres voert aan dat de kinderen zijn onderworpen aan discriminatie in Uganda vanwege hun Nederlandse nationaliteit. Zij worden beschouwd als buitenlandse kinderen. De politie wil eiseres niet helpen, omdat zij weigert hiervoor geld te betalen. Zij kan daarom ook niet aan documenten komen om dit te onderbouwen. De discriminatie is ook niet te onderbouwen met documenten; de kinderen krijgen simpelweg geen onderwijs of toegang tot zorg. Aan eiseres wordt tegengeworpen dat zij niet de bescherming van de hogere
autoriteiten heeft gezocht, maar de vraag is wie dat dan zijn. De politie is immers de instantie die bescherming biedt.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiseres en de kinderen problemen hebben ondervonden vanwege de Nederlandse nationaliteit van de kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op dat standpunt mogen stellen. Verweerder is hier in het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, uitgebreid gemotiveerd op ingegaan. Hetgeen eiseres hiertegen heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat eerder is verklaard tijdens het gehoor en geeft geen concrete betwisting van het standpunt van verweerder. De beroepsgrond slaagt daarom niet. De rechtbank merkt voor het overige op dat de beroepsgrond dat de kinderen geen toegang hadden tot onderwijs en zorg niet strookt met de verklaringen van eiseres tijdens het nader gehoor van 4 juni 20212, waar eiseres heeft verklaard dat de kinderen naar school gingen en medische hulp kregen.
8. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
9. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, onder andere omdat eiseres in de vorige procedure verweerder heeft misleid over haar identiteit. Eiseres erkent dat zij in de vorige procedure heeft gelogen over haar identiteit en heeft daar nu spijt van. Voor zover zij hiermee beoogt aan te voeren dat dit haar in deze procedure niet mag worden tegengeworpen, overweegt de rechtbank dat verweerder hierin geen reden heeft hoeven zien om de aanvraag niet als kennelijk ongegrond af te wijzen. Het enkel hebben van spijt is, hoe vervelend de situatie voor haar ook is, daarvoor onvoldoende.
10. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
De ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM3
11. Eiseres voert aan dat de kinderen een omgangsregeling hebben met hun vader, waarin is vastgelegd op welk momenten de vader de kinderen ziet. Een omgangsregeling kan alleen worden vastgesteld als sprake is van family life en moet daarom daarmee worden gelijkgetrokken. Dat de vader slechts meerdere keren op bezoek is geweest in Uganda en een eigen gezin heeft, betekent niet dat er geen family life kan bestaan tussen hem en de kinderen. Aan eiseres moet daarom een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM worden verleend.
12. De rechtbank stelt vast dat tussen eiseres en de vader van de kinderen een omgangsregeling is vastgesteld door de rechtbank Midden-Nederland4. Deze beschikking is eerst in beroep overgelegd, dus verweerder kon hier bij de besluitvorming nog geen rekening mee houden. Uit Werkinstructie 2020/16 volgt dat in een situatie, waarbij sprake is van een omgangsregeling waaraan daadwerkelijk invulling wordt gegeven, dit niet zonder meer betekent dat weigeren van verblijf strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een tijdelijke omgangsregeling voor de duur van drie maanden, in welke periode de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij eiseres, de
2 Zie onder meer pag. 10, 16, 22 en 26 over onderwijs en pag. 11 en 26 over zorg
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4 Beschikking van 4 september 2020, zaaknummer C/16/503916 / FL RK 20-1021
kinderen vier achtereenvolgende zaterdagen van 10 tot 17 uur bij hun vader zijn en daarna eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10 uur tot zondag 17 uur bij de vader zijn. Tevens is een alimentatieregeling afgesproken. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de kinderen om de twee weken bij hun vader zijn en dat ze daar tot nu toe twee keer hebben geslapen. De kinderen werden na de eerste drie maanden elk weekend door hun vader bezocht en groeien langzaam naar hem toe. Eiseres weet niet precies hoe het zit met de tijdelijke status van de omgangsregeling. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er niet echt invulling wordt gegeven aan de omgangsregeling, nu de kinderen sinds september 2020 maar twee keer bij hun vader hebben geslapen. Dit komt niet overeen met wat in de beschikking van de familierechter staat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de weigering om eiseres verblijf toe te staan geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Hierbij heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat een omgangsregeling niet doorslaggevend is en dat hieraan in dit geval niet de waarde kan worden gehecht die eiseres wenst. Verder is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleen in het land van herkomst uit te oefenen of van een “certain degree of hardship” die terugkeer onredelijk bezwarend maakt. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is van bijzondere binding van de kinderen met Nederland die maakt dat het gezins- of privéleven van de kinderen aan Nederland gebonden is. Tot slot is gesteld noch gebleken van bijzondere binding van de rechtmatig verblijvende ouder met Nederland.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.