ECLI:NL:RBDHA:2021:16118
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een vrouw van Ugandese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 6 juli 2021, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A. Hanna, en een tolk, L. Malovic. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris op 10 juni 2021 is gedaan. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat er inmiddels een uitspraak is gedaan in de aanverwante zaak NL21.9511, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.