ECLI:NL:RBDHA:2021:16128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
21_972 en 21_973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie met kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiser, van Turkse nationaliteit, had op 2 april 2020 een aanvraag ingediend om zijn verblijf als verzorgende ouder van zijn in Nederland wonende kinderen te legaliseren. De aanvraag werd afgewezen op 17 september 2020, en het bezwaar daartegen werd op 12 februari 2021 ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij een significante rol speelde in de zorg en opvoeding van zijn kinderen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd van een afhankelijkheidsrelatie die meer dan marginaal was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez, dat vereist dat er sprake is van zorg- en opvoedingstaken met een meer dan marginaal karakter en een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser geen verblijfsrecht werd verleend. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de hoofdzaak ongegrond was verklaard. Eiser had verder aangevoerd dat hij gehoord had moeten worden in de bezwaarprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat het horen in dit geval niet noodzakelijk was, gezien de duidelijke afwijzing van de bezwaren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/972 en AWB 21/973
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,

eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Weerman)

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 2 april 2020 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. Gelet op de overgelegde en ondertekende inkomensverklaring waaruit blijkt dat eiser geen inkomsten geniet en hij niet beschikt over vermogen, ziet de rechtbank aanleiding dat verzoek toe te wijzen.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en stelt van Turkse nationaliteit te zijn. Op 2 april 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om zijn verblijf als verzorgende ouder van zijn in Nederland wonende kinderen aan het EU-recht te toetsen ten behoeve van de afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden, namelijk dat hij daadwerkelijke zorg- en/opvoedingstaken verricht en dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen hem en zijn kinderen dat zij gedwongen zouden zijn om samen met eiser het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien aan eiser geen verblijfsdocument wordt verstrekt. Niet is aangetoond dat eiser en zijn kinderen de afgelopen jaren in gezinsverband hebben samengewoond. Verder zijn geen bewijsstukken overgelegd waaruit de genoemde afhankelijkheidsverhouding blijkt. Er wordt geen beoordeling gemaakt van de artikelen 7 en 24 van het Handvest. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op artikel 8 EVRM.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen hem en zijn kinderen. De betrokkenheid van eiser in het gezinsleven is groot. Ondanks de echtscheiding met zijn vrouw bestaat er een omgangsregeling met zijn kinderen. Dit blijkt uit de verklaring van de vrouw en de kinderen. Hij doucht de kinderen, kleedt ze aan, maakt samen eten, brengt ze naar de kapper en naar school en verricht activiteiten met ze. De kinderen reageerden droevig op de mededeling van eiser dat hij zonder verblijfsvergunning het land zou moeten verlaten. Het is onredelijk om van eiser te verwachten dat hij de afhankelijkheidsrelatie door middel van documenten kan onderbouwen. Als er geen afhankelijkheidsrelatie was, zouden de kinderen anders reageren. De periode dat hij in Turkije woonde, heeft eiser gewerkt en de kinderen in levensonderhoud voorzien. Verweerder had onderzoek moeten laten verrichten door de Raad voor de kinderbescherming zodat er een verslag kon worden opgemaakt van de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en de kinderen. Het hogere belang van het kind dient te prevaleren. Eiser heeft voorts aangevoerd dat eiser gehoord had moeten worden in de bezwaarprocedure. Eiser heeft ter zitting het beroep op artikel 8 EVRM laten vallen.
5. De rechtbank stelt voorop dat om een verblijfsrecht te ontlenen aan artikel 20 VWEU en het arrest Chavez-Vilchez [1] sprake moet zijn van zorg- en/of opvoedingstaken met een meer dan marginaal karakter en sprake moet zijn van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en de kinderen dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht zou worden ontzegd [2] .
6. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet kan worden afgeleid en ook overigens niet is gebleken dat de rol die eiser bij de zorg en opvoeding van zijn kinderen heeft meer dan marginaal is. Ook is niet gebleken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. De volgende feiten en omstandigheden zijn daarbij van belang.
7. Eiser heeft ter onderbouwing van de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en de kinderen een verklaring van de moeder ingebracht. In de verklaring staat vermeld dat de kinderen vaak contact hebben met hun vader en dat ze een goede band hebben. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij en zijn ex-vrouw werken aan een ouderschapsplan, waarin afspraken zijn gemaakt over de omgang met de kinderen en waar binnenkort invulling aan zal worden gegeven. Daarnaast heeft eiser foto’s overgelegd waar hij op vermeld staat met zijn kinderen.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat uit de voornoemde verklaring van de ex-vrouw van eiser niet blijkt waar de zorgtaken van eiser uit bestaan en hoe het contact tussen hem en de kinderen eruit ziet. Ook speelt een rol dat de verklaring niet afkomstig is uit objectieve bron, maar is opgesteld door de moeder van de kinderen. Ook de overige stellingen van eiser overtuigen niet. Eiser heeft op dit moment nog geen eigen woning waar de kinderen kunnen verblijven. Er is nu wel een ouderschapsplan om de rol van eiser meer invulling te geven door omgang op de zaterdag, maar dit moet nog worden opgestart. Eiser heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in gezinsverband met zijn kinderen heeft gewoond. De foto’s die door eiser zijn overgelegd, acht de rechtbank ook onvoldoende om de stellingen van eiser te onderbouwen. Weliswaar kan hieruit geconcludeerd worden dat sprake is van contact en enige zorg- en opvoedingstaken, maar niet dat deze een meer dan marginaal karakter omvatten.
9. Het voorgaande betekent dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez en op die grond geen verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van de VWEU. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het onder deze omstandigheden op de weg van verweerder lag om nader onderzoek te laten verrichten door de Raad van de Kinderbescherming naar de afhankelijkheidsverhouding. Eiser heeft op dat punt niet aan zijn stelplicht voldaan.
10. Ten aanzien van de hoorplicht in de bezwaarfase overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van het horen in bezwaar mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door eiser is aangevoerd en met de motivering van het in bezwaar bestreden besluit. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser in bezwaar onvoldoende heeft onderbouwd dat hij voldeed aan de voorwaarden en duidelijk was dat het bezwaar niet kon slagen. Verweerder mocht daarom van het horen afzien.
11. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juli 2021 door mr. L.M. Reijnierse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 10 mei 2017, ECLI:EU:2017:354 (Chavez-Vilchez)
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:790)