ECLI:NL:RBDHA:2021:16129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/9544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bondarev, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn verblijfsrecht werd beëindigd en hij werd verplicht Nederland te verlaten. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor uitzetting.

De voorzieningenrechter heeft allereerst de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld. Verweerder stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de wet niet voorziet in een voorlopige voorziening hangende bezwaar na intrekking van het besluit. De voorzieningenrechter volgde dit standpunt niet en besloot het verzoek te behandelen als een voorlopige voorziening hangende bezwaar.

Vervolgens heeft de voorzieningenrechter de vraag van spoedeisend belang behandeld. Verzoeker stelde dat hij onmiddellijk Nederland moest verlaten en dat hij in vreemdelingenbewaring kon worden geplaatst. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen concrete aanwijzingen waren voor een dreigende uitzetting op korte termijn, aangezien er geen datum van uitzetting bekend was en er geen handelingen werden verricht om zijn vertrek voor te bereiden.

Daarom concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat de belangenafweging niet in het voordeel van verzoeker uitviel. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9544

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers verblijfsrecht beëindigd en bepaald dat eiser Nederland meteen moet verlaten. Verder heeft verweerder in dit besluit verzoeker tot ongewenst vreemdeling verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 11 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Bij brief van 12 juli 2021 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat het besluit van 11 februari 2021 is ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. Allereerst ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk is.
2. Verweerder heeft aangevoerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet expliciet voorziet in de mogelijkheid dat een voorlopige voorziening hangende beroep terugklapt naar een voorlopige voorziening hangende bezwaar als het beroep wordt ingetrokken wegens een intrekking van het besluit door verweerder.
3. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder niet. Het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend hangende bezwaar tegen het bestreden besluit. Omdat verweerder een besluit op bezwaar (besluit van 11 februari 2021) heeft genomen voordat was beslist op dit verzoek, gold de voorlopige voorziening als een voorlopige voorziening hangende beroep. Nadat verweerder het besluit op bezwaar heeft ingetrokken, heeft verzoeker te kennen gegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening (opnieuw) moet worden gezien als een voorlopige voorziening hangende bezwaar. Om redenen van procesefficiëntie zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening daarom behandelen als een voorlopige voorziening hangende bezwaar.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Verzoeker heeft hierover aangevoerd dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Als hij dat niet doet, kan hij worden uitgezet. Hij heeft geen vaste woon- en verblijfplaats. Er is daarom een reële kans dat hij in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst ter voorbereiding op zijn uitzetting als hij in Nederland wordt aangetroffen als er geen toegewezen voorlopige voorziening is. Dat wil hij voorkomen.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker hiermee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onverwijlde spoed. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat er op dit moment nog geen datum van uitzetting van verzoeker bekend is en dat uit navraag door verweerder bij de Dienst Terugkeer en Vertrek is gebleken dat er op dit moment ook geen handelingen worden verricht om zijn vertrek voor te bereiden. Er bestaan dan ook geen aanwijzingen dat voor verzoeker uitzetting op korte termijn dreigt. Dat verzoeker, als hij in Nederland wordt aangetroffen, mogelijk in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst, levert geen spoedeisend belang op dit moment op. Er zijn namelijk geen concrete aanknopingspunten dat dit op korte termijn zal plaatsvinden.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden. Dat de beslissing op bezwaar is ingetrokken omdat verweerder nader wil onderzoeken en motiveren of verzoeker een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, is niet voldoende voor de conclusie dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het
bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 20 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtpsraak.nl
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.