ECLI:NL:RBDHA:2021:16129
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bondarev, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn verblijfsrecht werd beëindigd en hij werd verplicht Nederland te verlaten. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor uitzetting.
De voorzieningenrechter heeft allereerst de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld. Verweerder stelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de wet niet voorziet in een voorlopige voorziening hangende bezwaar na intrekking van het besluit. De voorzieningenrechter volgde dit standpunt niet en besloot het verzoek te behandelen als een voorlopige voorziening hangende bezwaar.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter de vraag van spoedeisend belang behandeld. Verzoeker stelde dat hij onmiddellijk Nederland moest verlaten en dat hij in vreemdelingenbewaring kon worden geplaatst. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen concrete aanwijzingen waren voor een dreigende uitzetting op korte termijn, aangezien er geen datum van uitzetting bekend was en er geen handelingen werden verricht om zijn vertrek voor te bereiden.
Daarom concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat de belangenafweging niet in het voordeel van verzoeker uitviel. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 juli 2021.