ECLI:NL:RBDHA:2021:16152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
NL21.11697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van 15 juli 2021 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 26 juli 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.J. Portegies, en een tolk, M. Chbab. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. E. Slutzky.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel niet, maar voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko zou zijn. De rechtbank concludeerde echter dat eiser bij eerdere asielaanvragen had aangegeven de Algerijnse nationaliteit te hebben en dat hij dit niet met documenten had onderbouwd. Daarom ging de rechtbank terecht uit van de Algerijnse nationaliteit en oordeelde dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Algerije was.

De rechtbank stelde vast dat er een aanvraag voor een laissez-passer was ingediend bij de Algerijnse autoriteiten en dat er geen bewijs was dat er geen presentaties of LP's werden verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld en dat het beroep van eiser ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11697
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J. Portegies), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
3. Eiser voert allereerst aan dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat er daarom geen zicht op uitzetting bestaat.
4. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat eiser bij zijn eerste drie asielaanvragen heeft aangegeven dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft. Bij zijn vierde asielaanvraag en nu bij zijn inbewaringstelling stelt eiser de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft dit echter niet met identiteitsdocumenten of op andere wijze onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van de Algerijnse nationaliteit van eiser en dat de vraag of al dan niet sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko niet aan de orde is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert subsidiair aan dat ook geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. Eiser is namelijk al verschillende keren in bewaring gesteld en dit heeft nog geen enkele keer tot zijn uitzetting geleid. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt, omdat hij nog steeds niet is gepresenteerd.
6. Ten aanzien van het zicht op uitzetting stelt de rechtbank vast dat er een aanvraag voor een laissez-passer (LP) is ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Het is niet gebleken dat er geen presentaties plaatsvinden of dat er geen LP’s worden verstrekt door de Algerijnse autoriteiten. Dat eiser eerder in bewaring heeft gezeten en dat dit toen niet tot zijn uitzetting heeft geleid, betekent niet dat eiser niet opnieuw in bewaring kan worden gesteld of dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder verschillende nationaliteitsonderzoeken heeft uitgezet in andere lidstaten en een LP-aanvraag heeft verzonden aan de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende voortvarend heeft gehandeld. Dat eiser nog niet is gepresenteerd, betekent niet dat verweerder niet voortvarend handelt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.