Overwegingen
1. Eisers stellen allen van Moldavische nationaliteit te zijn. Eiser 1 stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1989, eiseres op [geboortedatum 2] 1987 en [A] op [geboortedatum 3] 2007. Eiser 2 stelt te zijn geboren op [geboortedatum 4] 2003.
2. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 2 juli 2021 geïnformeerd dat eisers sinds 25 juni 2021 met onbekende bestemming zijn vertrokken. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 5 juli 2021, alsmede ter zitting, verklaard dat hij niet kan garanderen dat eisers nog in Nederland zijn, maar dat hij nog contact met hen heeft en dat zij op de hoogte
zijn van de lopende procedures en de geplande zitting. Zij stellen volgens de gemachtigde nog prijs op de gevraagde bescherming. Gelet hierop is de rechtbank, mede gezien de rechtspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op dit punt, van oordeel dat eisers procesbelang hebben in deze procedures.
De VA-zending van de aanvragen
3. Eisers voeren aan dat hun aanvragen via de Verlengde Asielprocedure (VA) behandeld hadden moeten worden, omdat zij de afspraken met hun gemachtigde zijn misgelopen. Eisers verkeerden in de veronderstelling dat zij op 8 juli 2021 in plaats van 8 juni 2021 een afspraak met hun gemachtigde hadden en hebben daarom geen navraag
gedaan. Er was sprake van een misverstand, waar zij te laat achter zijn gekomen. Het is juist dat tijdens de gehoren op 7 juni 2021 aan eisers is gemeld dat zij de dag erna een afspraak met hun gemachtigde hadden. Eisers zijn de dag erna naar het COA gegaan om een dagkaart te krijgen, maar zijn gevraagd later terug te komen. De tweede keer was het te laat om alsnog naar Lelystad te reizen. Eisers hebben geprobeerd gevolg te geven aan de afspraak op 8 juni 2021. Het is volgens eisers misplaatst dat verweerder hiermee geen rekening heeft gehouden. Daarnaast houdt verweerder belangrijke aspecten buiten de besluitvorming, omdat verweerder ten onrechte veronderstelt dat eisers dat niet met hun gemachtigde hebben gesproken. Verweerder volgt eiseres en eiser 2 ten onrechte niet in de stelling dat het voor iemand met een Roma-afkomst niet mogelijk is om werk te krijgen in Moldavië, omdat zij hiermee volgens verweerder zonder deugdelijke verklaring zouden terugkomen op een verklaring tijdens het gehoor. Verweerder had naar aanleiding van de correcties en aanvullingen, dan wel naar aanleiding van de zienswijze de procedures in de VA moeten behandelen, nu de tegenwerpingen in het voornemen op kernonderdelen niet in stand kunnen blijven, dan wel nader onderzoek noodzakelijk is. Ten onrechte worden door verweerder geen zeer bijzondere omstandigheden aangenomen2.
4. Vooropgesteld moet worden dat het recht op rechtsbijstand een belangrijk onderdeel is van een zorgvuldige asielprocedure. Een asielzoeker moet ook in de gelegenheid worden gesteld effectief van dit recht gebruik te maken. In zijn algemeenheid is de Nederlandse asielprocedure zodanig ingericht dat een vreemdeling voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om dit recht ook te effectueren. Als wordt aangevoerd, zoals in dit geval, dat een asielzoeker feitelijk geen gebruik heeft kunnen maken van dit recht, zal moeten worden beoordeeld of dat juist is.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het in zijn algemeenheid juist dat het de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling is om (op eigen gelegenheid) naar de afspraken te gaan die verweerder voor hem heeft ingepland in het kader van de asielprocedure. Dit geldt ook voor de afspraak die wordt gemaakt voor de vreemdeling om met zijn gemachtigde het rapport van nader gehoor door te spreken, eventuele correcties en aanvullingen daarop in te dienen of een zienswijze in te dienen. Onder zeer bijzondere omstandigheden kan er aanleiding bestaan om daar anders over te oordelen. De vraag is of dergelijke bijzondere omstandigheden zich in deze zaak voordoen.
2 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 15 januari 2021, NL19.30907
6. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Dat het eisers in eerste instantie niet duidelijk was hoe zij gevolg moesten geven aan de afspraak met hun gemachtigde komt voor hun rekening en risico. Zij hadden hierover navraag kunnen en moeten doen. Eisers zijn tijdens het nader gehoor gewezen op het gesprek dat zij de dag erna met hun gemachtigde hadden. De stelling van eisers dat zij te kort de tijd hadden om bij het COA dagkaarten te halen, heeft verweerder tijdens de zitting voldoende weersproken, nu verweerder heeft verklaard dat zij navraag heeft gedaan bij het COA en dat door het COA is gezegd dat dagkaarten dezelfde dag nog kunnen worden verstrekt. Dat eisers niet op de afspraak met hun gemachtigde zijn verschenen en daardoor niet in de gelegenheid zijn geweest om de combinatiegehoren na te bespreken met hun gemachtigde, komt daarom voor hun eigen rekening en risico. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zoals genoemd in voetnoot 2, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, nu in het geval van eisers geen sprake is van omstandigheden waaronder van de vreemdeling niet verwacht kon worden dat hij op eigen gelegenheid naar de afspraak met zijn gemachtigde zou gaan. In hetgeen eisers op dit punt hebben aangevoerd, heeft verweerder dan ook geen reden hoeven zien om de aanvragen naar de VA te zenden.
7. Over de stelling van eisers dat verweerder kernaspecten van het asielrelaas buiten de beoordeling heeft gelaten, overweegt de rechtbank dat alle door eisers aangevoerde omstandigheden door verweerder zijn meegewogen bij de beoordeling van de aanvragen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt verder niet in te zien op welk punt nader onderzoek noodzakelijk is. Ook hierin heeft verweerder daarom geen reden hoeven zien om de aanvragen naar de VA te zenden. Voor zover partijen van mening verschillen over de visie op en waarde van bepaalde omstandigheden, overweegt de rechtbank dat daar deze beroepsprocedure voor is bedoeld en dat de rechtbank hierover een oordeel zal geven.
De beoordeling van de asielaanvragen
8. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
a. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
b. De door eisers gestelde problemen vanwege hun etnische/Roma-afkomst.
9. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat beide relevante elementen geloofwaardig zijn. De door eisers aangedragen redenen van vertrek uit het land van herkomst zijn vooral sociaaleconomisch van aard en hebben op zichzelf geen raakvlak met het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder laat deze motieven dan ook buiten beschouwing bij de verdere beoordeling van de aanvragen. In het kader van vluchtelingschap stelt verweerder zich op het standpunt dat het enkel behoren tot de Roma bevolkingsgroep in Moldavië onvoldoende grond vormt om als vluchteling aangemerkt te worden. Hoewel de situatie van Roma in Moldavië zorgelijk is, is niet aannemelijk gemaakt dat eisers vanwege hun afkomst discriminatie hebben ervaren die een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eisers onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Evenmin is gebleken dat een reëel risico bestaat op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als ongegrond.
10. Over de beroepsgrond dat verweerder de ernstige belemmeringen op sociaal en economisch vlak ten onrechte niet als afzonderlijk relevant element heeft beoordeeld,
overweegt de rechtbank als volgt. Uit paragraaf 3.1 van Werkinstructie 2014/10 blijkt dat onder een relevant element wordt verstaan; een feit of omstandigheid dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en die in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het EVRM. De belemmeringen op sociaal en economisch vlak die eisers hebben meegemaakt hebben op zichzelf geen verband met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM en kunnen daarom niet worden aangemerkt als zelfstandig relevant element. Wel kunnen deze belemmeringen in het kader van discriminatie of ernstige schade wegens de etniciteit van eisers in verband worden gebracht met vluchtelingschap en/of artikel 3 van het EVRM en als zodanig worden beoordeeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Eisers voeren aan dat zij niet expliciet hebben gesteld dat zij uitsluitend vanwege hun etniciteit in aanmerking dienen te komen voor vluchtelingschap. Eisers hebben aangegeven dat de ernstige achterstelling in verband staat met het behoren tot een sociale groep. Verweerder heeft op dit punt de correcties en aanvullingen van 8 juni 2021 slechts ter kennisname aangenomen. Verweerder blijft in het bestreden besluit hameren op de voorzieningen die eisers wel hadden. Zo wordt ten onrechte tegengeworpen dat eiseres en eiser 2 een woning hadden, terwijl zij expliciet hebben verklaard dat er geen woning meer staat op het perceel. Zij konden lange tijd bij familie verblijven, maar op een gegeven moment niet meer, dus feitelijk waren zij dakloos. Eiser wijst op het Moldova 2020 Human Rights Report van het US Department of State. Dat de kinderen naar school zijn gegaan, dat zij legaal Moldavië hebben kunnen verlaten en dat aan eisers documenten zijn verstrekt, maakten niet dat zij in hun eerste levensbehoeften konden voorzien. Van de uitkering die eiser 1 heeft aangevraagd kon hij niet leven, zodat ook hij op straat belandde zonder uitzicht op verbetering. Dat de Moldavische autoriteiten niet in staat of bereid zijn te voorkomen dat Roma in mensonterende omstandigheden terecht komen, blijkt uit de door eisers aangehaalde landeninformatie. Dat eiseres formeel niet zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt maakt niet dat zij vanwege hun afkomst en het analfabeet zijn niet feitelijk worden uitgesloten van werk, waarmee zij in hun eerste levensbehoeften kunnen voorzien. Ten onrechte veronderstelt verweerder dat eisers in hun levensbehoeften kunnen voorzien. Zij konden dat in het verleden, maar nu niet meer.
Eisers voeren verder aan dat de problematiek rondom corona hun reeds onmogelijke positie nog schrijnender maakt. Ten onrechte zegt verweerder dat deze stelling niet nader is onderbouwd. Eisers hebben gewezen op een artikel van United Nations Moldova van
22 september 20203. Juist Roma worden vanwege hun slechte uitgangspositie zeer ingrijpend getroffen. Dit ziet niet alleen op medische aspecten. Wereldwijd is het dagelijks leven voor een groot deel stil komen te liggen. De sociale en economische aspecten zijn enorm en worden door verweerder niet op juiste wijze gewaardeerd, aldus eisers.
12. De rechtbank onderschrijft niet de stelling van eisers dat verweerder miskent dat ernstige vormen van discriminatie tot vluchtelingschap kunnen leiden, aangezien verweerder paragraaf V2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd en heeft getoetst. In de besluitvorming erkent verweerder dat de situatie van Roma in Moldavië zorgelijk is. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eisers in Moldavië niet worden geconfronteerd met dusdanige discriminatie en achterstelling dat tot vluchtelingschap moet worden geconcludeerd. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op landeninformatie en jurisprudentie over de situatie van Roma in Moldavië. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op dit standpunt mogen stellen. Dat wat eisers
3 Roma population is affected disproportionally by the COVID-19 pandemic
daartegen in beroep aanvoeren, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat eisers hebben verklaard dat hun afkomst deels de oorzaak is dat zij geen werk kunnen krijgen, maar dat ook hun gebrek aan opleiding daar een grote rol in speelt. Verder is niet gesteld of gebleken dat eisers vanwege hun afkomst niet werden toegelaten tot onderwijs. Immers, uit de verklaringen van eiseres blijkt dat haar kinderen toegang hadden tot onderwijs in Moldavië en dat zij daar ook gebruik van maakten. Verweerder heeft verder mogen overwegen dat uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij een woning kunnen huren en medische zorg kunnen krijgen als zij geld hebben. Dat zij hierop geen aanspraak kunnen maken vanwege hun afkomst, is niet aannemelijk geworden. Eiser 1 heeft ook verklaard dat hij en zijn vader beiden een uitkering van de Moldavische autoriteiten ontvingen. Daarnaast heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eisers documenten konden aanvragen en dat zij zonder problemen en gecontroleerd het land konden verlaten. Ten slotte heeft verweerder eisers mogen tegenwerpen dat zij niet hebben geprobeerd om met hulp van de Moldavische autoriteiten hun positie te verbeteren. Niet is gesteld of gebleken dat dit bij voorbaat zinloos is. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat, hoewel de situatie van Roma in Moldavië zorgelijk is, dit onvoldoende is om te kunnen concluderen tot vluchtelingschap. Deze beroepsgronden slagen niet.
13. Over de beroepsgrond dat de situatie vanwege de coronapandemie bij terugkeer in Moldavië voor eisers nog schrijnender maakt, overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Het rapport dat eisers hebben overgelegd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu immers tussen partijen niet in geschil is dat de situatie voor Roma in Moldavië zorgelijk is. Eisers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in hun geval dusdanig ernstig is dat zij in hun bestaansmogelijkheden worden beperkt. Dat er een wereldwijde pandemie heerst, maakt dat standpunt niet anders. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
14. Over het beroep op artikel 3 van het EVRM overweegt de rechtbank dat eisers hieraan hetzelfde ten grondslag hebben gelegd als aan hun beroep op vluchtelingschap. De rechtbank verwijst daarom naar hetgeen in dat kader is overwogen en concludeert dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Moldavië het reële risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
15. Gelet op het voorgaande komen eisers niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
16. De aanvragen zijn terecht afgewezen als ongegrond.
De reguliere verblijfsvergunning
17. Eisers voeren aan dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen. Eisers voeren aan dat verweerder geen enkele inhoudelijke overweging heeft gewijd aan de artikelen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Onweersproken is dat eiseres niet beschikte over onderdak en dat daardoor ook [A] in de buitenlucht diende te slapen, honger en kou heeft geleden en zich altijd zorgen heeft moeten maken. Dat [A] geen persoonlijke problemen heeft ondervonden is dus onjuist. [A] is 14 jaar en moet daarom als minderjarige worden aangemerkt en behandeld, aldus eisers.
18. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op artikel 8 van het EVRM niet. De aanvraag van het hele gezin is immers afgewezen en zij zullen samen kunnen terugkeren naar Moldavië. Van scheiding van het gezin is daarom geen sprake. Dat het gezin voorheen op 60 kilometer van elkaar af woonden, is geen objectieve belemmering waardoor het gezinsleven in Moldavië niet kan worden voortgezet. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
19. Over het beroep op het IVRK overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] minderjarig is en dat op grond van artikel 3 van het IVRK de belangen van het kind de eerste overweging moet zijn bij de besluitvorming. De rechtbank begrijpt voorts het standpunt van verweerder dat [A] geen persoonlijke problemen heeft gehad, mede gelet op zijn toelichting ter zitting, zo dat verweerder beoogd heeft te stellen dat [A] geen zelfstandige problemen – dus los van de problemen van zijn moeder – heeft ondervonden. De rechtbank ziet hiervoor ook geen aanknopingspunten in het gehoor en is daarom van oordeel dat verweerder dit zo heeft mogen vinden. Verweerder heeft ter zitting verklaard, en dat staat ook zo in het bestreden besluit, dat met de belangen van [A] rekening is gehouden bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiseres, waar alle door eiseres aangevoerde problemen zijn besproken. Het alleen noemen van artikelen uit het IVRK, zonder nadere onderbouwing en zonder te duiden waarom hier een beroep op wordt gedaan, is onvoldoende om te oordelen dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
De vertrektermijn en het inreisverbod
20. Eisers voeren aan dat verweerder hen ten onrechte een vertrektermijn ontzegt. De door eisers aangevoerde problemen zijn niet primair sociaaleconomisch van aard, maar zijn terug te voeren op hun Roma-afkomst. Daarbij is sprake van een minderjarig kind, zodat artikel 3 van het IVRK noopt tot het geven van een vertrektermijn.
21. Verweerder beoordeelt bij een eerste asielaanvraag die wordt afgewezen als ongegrond of de vertrektermijn wordt verkort of onthouden, als de indiening van de asielaanvraag in overwegende mate is ingegeven door sociaaleconomische redenen4. In dat geval beoordeelt verweerder of er aanleiding bestaat een vertrektermijn te onthouden of te verkorten op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw, waarbij de paragrafen A3/3.2 en A3/3.3 van de Vc van toepassing zijn. In dit geval heeft verweerder toepassing gegeven aan paragraaf A3/3.2 van de Vc: risico op onttrekking aan het toezicht.
22. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eisers op dit punt niet slaagt. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de aanvragen van eisers in overwegende mate zijn ingegeven door sociaaleconomische redenen. De rechtbank verwijst naar hetgeen in de bestreden besluiten hierover is overwogen. Hetgeen eisers hierover hebben aangevoerd, kan, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van vluchtelingschap, niet tot een ander oordeel leiden. Het feit dat zich in het gezin een minderjarig kind bevindt, is voorts geen omstandigheid waarmee rekening wordt gehouden in deze beoordeling. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder toepassing heeft mogen geven aan paragraaf A3/3.5 en A3/3.2 van de Vc. Tegen de tegenwerping dat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken richten zich geen beroepsgronden. Verweerder
4 Paragraaf A3/3.5 van de Vc
heeft gelet hierop aan eisers een vertrektermijn mogen onthouden op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
23. Eisers voeren over het inreisverbod aan dat gelet op hun specifieke achtergronden, de zwaarwegende grondslag van hun asielaanvraag, hun familiebanden en de sociale contacten in diverse lidstaten ten onrechte een inreisverbod is opgelegd. Eisers konden eerder nog naar Rusland of Oekraïne reizen en zo het hoofd boven water houden, maar die mogelijkheid bestaat niet meer. Gelet hierop, alsmede de zorgelijke situatie van Roma in Moldavië, achten eisers hun belangen om toegang te blijven houden tot de EU om te kunnen voorzien in hun bestaan, voldoende toegelicht.
24. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt mogen stellen dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten5. In dat geval is verweerder gehouden om een inreisverbod uit te vaardigen6. De duur van het inreisverbod bedraagt ten hoogste twee jaren7. In wat eisers hebben aangevoerd, heeft verweerder geen reden hoeven zien om af te zien van oplegging van het inreisverbod, dan wel de duur van het inreisverbod te verkorten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
25. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.