Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft een visum aangevraagd voor verblijf bij haar echtgenoot in Nederland.
Het primaire en bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het primaire besluit het visum geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, sub a, onder ii, iii en sub b van de Visumcode.Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Verder heeft ze niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en tot slot kan haar voornemen om het grondgebied van de lidstaat voor het verstrijken van visum te verlaten niet worden vastgesteld.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiseres wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. De Nederlandse overheid heeft namelijk verschillende maatregelen genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Eiseres wordt niet aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht.
Uitspraak meervoudige kamer
4. Eiseres is tijdens de zitting in de gelegenheid gesteld een reactie uit te brengen over de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van
19 januari 2021. In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de eiseres in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren.
Standpunt eiseres
5. Naar aanleiding van de hierboven genoemde uitspraak heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig tot zijn besluit is gekomen door eiseres niet te horen in bezwaar. Verweerder had namelijk niet op voorhand kunnen weten of eiseres onder één van de uitzonderingscategorieën van het inreisverbod valt, waardoor zijn reis naar Nederland wel essentieel kon zijn. Verweerder heeft hierdoor gehandeld in strijd met zijn eigen Werkinstructie 2019/16, waarin is opgenomen dat gehoord dient te worden indien de afwijzingsgrond in eerste aanleg in bezwaar door een andere wordt vervangen.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder niet tot de ongeclausuleerde weigering van de aanvraag kon komen. Verweerder had eiseres een voorwaardelijk visum kunnen verlenen waar eiseres geen gebruik van kan maken zolang de reisbeperkingen gelden.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren. Vanwege de aard van het coronavirus, het besmettingsgevaar en de op dat moment getroffen maatregelen, heeft verweerder eiseres – zijnde een reiziger uit een derde land - als een bedreiging voor de volksgezondheid kunnen aanmerken. Het beleid van verweerder om niet alleen de grenzen te sluiten voor niet-essentiële reizen maar in het verlengde daarvan ook visa te weigeren draagt immers bij aan het doel om aankomende reizigersstromen drastisch te beperken. Verweerder heeft hierbij de weigering van het visum gebaseerd op alle elementen en aanwijzingen waarover hij beschikte, te weten de coronapandemie, de getroffen nationale en Europese maatregelen om de volksgezondheid te beschermen, het Europese inreisverbod om reisbewegingen te verminderen, de uitzonderingen op het inreisverbod en de omstandigheid dat eiseres niet onder die uitzonderingen valt.
8. Voor wat betreft het horen, wijst de rechtbank erop dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Daarnaast heeft verweerder in zijn Werkinstructie 2019/16 opgenomen dat het in de rede ligt om tijdens bezwaar te horen als tijdens de bezwaarprocedure een nieuwe afwijzingsgrond van toepassing is geworden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft hoeven horen. Er is namelijk sprake van het toepassen van de zelfstandige, dwingende weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. Verweerder beschikte daarbij over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was namelijk sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Eiseres heeft in haar aanvraag aangegeven naar Nederland te komen voor familiebezoek en toerisme, waarbij zij bij haar echtgenoot zou verblijven. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres niet kan worden aangemerkt als reiziger met een essentiële functie of een reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Familiebezoek en toerisme worden in beginsel aangemerkt als niet-essentiële bezoeken. Dit is niet betwist door eiseres. Een feitelijke toelichting door eiseres tijdens een gehoor zou gelet op hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht en de inhoud van het onderliggende dossier dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Ook tijdens de beroepsprocedure is niet gebleken dat dit anders moet zijn. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen afwijken van het uitgangspunt in Werkinstructie 2019/16 dat het in rede ligt om een vreemdeling te horen bij het inroepen van een andere weigeringsgrond.
10. Dat verweerder een voorwaardelijk visum had kunnen verlenen aan eiseres volgt de rechtbank niet. De Visumcode biedt geen ruimte voor een voorwaardelijk visum en het nemen van een extra tussenstap, waarbij het visum wel wordt verleend, maar in een later stadium wordt beoordeeld of van het visum gebruik kan worden gemaakt. Dat verweerder niet zelfstandig heeft gekozen om een voorwaardelijk visum te verlenen, betekent niet dat het besluit onrechtmatig is.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.