ECLI:NL:RBDHA:2021:16165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
20/5028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf op grond van volksgezondheid en niet-essentiële reis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 9 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om haar echtgenoot te bezoeken. De aanvraag werd op 17 januari 2020 afgewezen, waarna het bezwaar van eiseres op 26 mei 2020 kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 24 juni 2021 was eiseres niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de afwijzing van het visum gebaseerd op de volksgezondheidsrisico's in verband met de coronapandemie, waarbij eiseres werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid volgens de Schengengrenscode. De rechtbank oordeelde dat de weigering van het visum op grond van artikel 32 van de Visumcode gerechtvaardigd was, omdat eiseres niet kon aantonen dat haar verblijf essentieel was. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was eiseres te horen, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.K. Jap a Joe)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren)

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 9 januari 2020 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 20201. Eiseres is niet verschenen. Zij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De referent, [A] is wel verschenen. Als tolk is verschenen H. Bassit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft een visum aangevraagd voor verblijf bij haar echtgenoot in Nederland.
Het primaire en bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het primaire besluit het visum geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, sub a, onder ii, iii en sub b van de Visumcode. [1] Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Verder heeft ze niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en tot slot kan haar voornemen om het grondgebied van de lidstaat voor het verstrijken van visum te verlaten niet worden vastgesteld.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiseres wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. De Nederlandse overheid heeft namelijk verschillende maatregelen genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Eiseres wordt niet aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht.
Uitspraak meervoudige kamer
4. Eiseres is tijdens de zitting in de gelegenheid gesteld een reactie uit te brengen over de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van
19 januari 2021 [2] . In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de eiseres in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren.

Standpunt eiseres

5. Naar aanleiding van de hierboven genoemde uitspraak heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig tot zijn besluit is gekomen door eiseres niet te horen in bezwaar. Verweerder had namelijk niet op voorhand kunnen weten of eiseres onder één van de uitzonderingscategorieën van het inreisverbod valt, waardoor zijn reis naar Nederland wel essentieel kon zijn. Verweerder heeft hierdoor gehandeld in strijd met zijn eigen Werkinstructie 2019/16, waarin is opgenomen dat gehoord dient te worden indien de afwijzingsgrond in eerste aanleg in bezwaar door een andere wordt vervangen.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder niet tot de ongeclausuleerde weigering van de aanvraag kon komen. Verweerder had eiseres een voorwaardelijk visum kunnen verlenen waar eiseres geen gebruik van kan maken zolang de reisbeperkingen gelden.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren. Vanwege de aard van het coronavirus, het besmettingsgevaar en de op dat moment getroffen maatregelen, heeft verweerder eiseres – zijnde een reiziger uit een derde land - als een bedreiging voor de volksgezondheid kunnen aanmerken. Het beleid van verweerder om niet alleen de grenzen te sluiten voor niet-essentiële reizen maar in het verlengde daarvan ook visa te weigeren draagt immers bij aan het doel om aankomende reizigersstromen drastisch te beperken. Verweerder heeft hierbij de weigering van het visum gebaseerd op alle elementen en aanwijzingen waarover hij beschikte, te weten de coronapandemie, de getroffen nationale en Europese maatregelen om de volksgezondheid te beschermen, het Europese inreisverbod om reisbewegingen te verminderen, de uitzonderingen op het inreisverbod en de omstandigheid dat eiseres niet onder die uitzonderingen valt.
8. Voor wat betreft het horen, wijst de rechtbank erop dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Daarnaast heeft verweerder in zijn Werkinstructie 2019/16 opgenomen dat het in de rede ligt om tijdens bezwaar te horen als tijdens de bezwaarprocedure een nieuwe afwijzingsgrond van toepassing is geworden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft hoeven horen. Er is namelijk sprake van het toepassen van de zelfstandige, dwingende weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. Verweerder beschikte daarbij over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was namelijk sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Eiseres heeft in haar aanvraag aangegeven naar Nederland te komen voor familiebezoek en toerisme, waarbij zij bij haar echtgenoot zou verblijven. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres niet kan worden aangemerkt als reiziger met een essentiële functie of een reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Familiebezoek en toerisme worden in beginsel aangemerkt als niet-essentiële bezoeken. Dit is niet betwist door eiseres. Een feitelijke toelichting door eiseres tijdens een gehoor zou gelet op hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht en de inhoud van het onderliggende dossier dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Ook tijdens de beroepsprocedure is niet gebleken dat dit anders moet zijn. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen afwijken van het uitgangspunt in Werkinstructie 2019/16 dat het in rede ligt om een vreemdeling te horen bij het inroepen van een andere weigeringsgrond.
10. Dat verweerder een voorwaardelijk visum had kunnen verlenen aan eiseres volgt de rechtbank niet. De Visumcode biedt geen ruimte voor een voorwaardelijk visum en het nemen van een extra tussenstap, waarbij het visum wel wordt verleend, maar in een later stadium wordt beoordeeld of van het visum gebruik kan worden gemaakt. Dat verweerder niet zelfstandig heeft gekozen om een voorwaardelijk visum te verlenen, betekent niet dat het besluit onrechtmatig is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
2.ECLI:NL:RBDHA:2021:289. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.