ECLI:NL:RBDHA:2021:16169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
20/3263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een visum voor kort verblijf op grond van volksgezondheid en familiebezoek

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een Turkse nationaliteit, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiser had op 10 oktober 2019 een visum voor kort verblijf aangevraagd om zijn familie in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 29 oktober 2019 afgewezen, omdat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij het doel en de omstandigheden van zijn verblijf kon onderbouwen. In het bestreden besluit van 9 april 2020 verklaarde de verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond, met als argument dat eiser werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid in het kader van de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het visum terecht was, omdat eiser niet kon worden aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie. De rechtbank benadrukte dat de weigering van het visum was gebaseerd op de geldende coronamaatregelen en dat eiser niet onder de uitzonderingen viel die voor essentiële reizen gelden. Eiser had aangevoerd dat hij had moeten worden gehoord, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet nodig was, gezien de dwingende weigeringsgrond die van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3263

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechter van

8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses)
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluiten van 29 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiser van 10 oktober 2019 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft een visum aangevraagd voor familiebezoek in Nederland.
Het primaire en bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het primaire besluit het visum geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder ii en sub b, van de Visumcode. [1] Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Daarnaast kan het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaat te verlaten voor het verstrijken van het visum niet worden vastgesteld. De sociale en economische binding met het land van herkomst is onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. De Nederlandse overheid heeft namelijk verschillende maatregelen genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Eiser wordt niet aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht.
Uitspraak meervoudige kamer
5. Eiser is voor de zitting in de gelegenheid gesteld een reactie uit te brengen over de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van
19 januari 2021 [2] . In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de eiser in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
Standpunt eiser
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig tot zijn besluit is gekomen en het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder had eiser in bezwaar moeten horen, doordat een andere afwijzingsgrond is ingeroepen dan neergelegd in het primaire besluit. Verweerder had niet zonder te horen kunnen concluderen dat eiser geen reiziger is met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid geen wezenlijk belang wordt gehecht.
7. Verweerder had daarnaast de beslissing op bezwaar kunnen aanhouden, omdat de reisbeperkingen van tijdelijke aard zijn.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren. Op grond van artikel 7:11 van de Awb vindt in bezwaar een volledige heroverweging plaats. Het inroepen van een nieuwe weigeringsgrond kan worden beschouwd als het resultaat van de heroverweging.
9. Vanwege de aard van het coronavirus, het besmettingsgevaar en de op dat moment getroffen maatregelen, heeft verweerder eiser – zijnde een reiziger uit een derde land - als een bedreiging voor de volksgezondheid kunnen aanmerken. Het beleid van verweerder om niet alleen de grenzen te sluiten voor niet-essentiële reizen maar in het verlengde daarvan ook visa te weigeren draagt immers bij aan het doel om aankomende reizigersstromen drastisch te beperken. Verweerder heeft hierbij de weigering van het visum gebaseerd op alle elementen en aanwijzingen waarover hij beschikte, te weten de coronapandemie, de getroffen nationale en Europese maatregelen om de volksgezondheid te beschermen, het Europese inreisverbod om reisbewegingen te verminderen, de uitzonderingen op het inreisverbod en de omstandigheid dat eiser niet onder die uitzonderingen valt.
10. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Daarnaast heeft verweerder in zijn Werkinstructie 2019/16 opgenomen dat het in de rede ligt om tijdens bezwaar te horen als tijdens de bezwaarprocedure een nieuwe afwijzingsgrond van toepassing is geworden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet heeft hoeven horen. Er is namelijk sprake van het toepassen van de zelfstandige, dwingende weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. Verweerder beschikte daarbij over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was namelijk sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Eiser heeft in zijn aanvraag aangegeven naar Nederland te komen voor familiebezoek. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet kan worden aangemerkt als reiziger met een essentiële functie of een reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Familiebezoek wordt in beginsel aangemerkt als een niet-essentieel bezoek. Een feitelijke toelichting door eiser tijdens een gehoor zou gelet op hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht en het onderliggende dossier dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Ook tijdens de beroepsprocedure is niet gebleken dat dit anders moet zijn. Het ter zitting gestelde feit dat eiser zijn familie al een lange tijd niet meer heeft gezien, vindt de rechtbank geen bijzondere reden om eiser onder de uitzonderingspositie te brengen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen afwijken van het uitgangspunt in Werkinstructie 2019/16 dat het in rede ligt om een vreemdeling te horen bij het inroepen van een andere weigeringsgrond.
12. De rechtbank volgt eiser niet ten aanzien van de stelling dat verweerder het bestreden besluit had kunnen aanhouden tot na de opheffing van de reisbeperkingen. Het lag niet op de weg van verweerder om dit te doen en niet blijkt dat eiser hierom heeft verzocht. De Visumcode biedt hier geen ruimte voor en evenmin voor het verlenen van een voorwaardelijk visum en het nemen van een extra tussenstap, waarbij het visum wel wordt verleend, maar in een later stadium wordt beoordeeld of van het visum gebruik kan worden gemaakt. Dat verweerder hier niet zelfstandig voor heeft gekozen, betekent niet dat het besluit onrechtmatig is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom aan verweerder.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
2.ECLI:NL:RBDHA:2021:289. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.