Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft een visum aangevraagd voor zakenbezoek in Nederland.
Het primaire en bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het primaire besluit het visum geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder ii en sub b, van de Visumcode.Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Daarnaast kan het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaat te verlaten voor het verstrijken van het visum niet worden vastgesteld. De sociale en economische binding met het land van herkomst is onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. De Nederlandse overheid heeft namelijk verschillende maatregelen genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Zo heeft de Nederlandse overheid besloten vanaf 19 maart 2020 de grenzen te sluiten voor burgers van buiten de Europese Unie. Eiser wordt niet aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht.
Uitspraak meervoudige kamer
5. Eiser is voor de zitting in de gelegenheid gesteld een reactie uit te brengen over de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van
19 januari 2021. In deze zaak heeft verweerder ook het bezwaar tegen de weigering van een visumaanvraag kennelijk ongegrond verklaard, omdat de eiser in die zaak werd beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid zoals omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode, vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig tot zijn besluit is gekomen en het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder had eiser in bezwaar moeten horen, doordat een andere afwijzingsgrond is ingeroepen dan neergelegd in het primaire besluit. Verweerder had niet zonder te horen kunnen concluderen dat eiser geen reiziger is met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid geen wezenlijk belang wordt gehecht.
7. Verweerder had daarnaast de beslissing op bezwaar kunnen aanhouden, omdat de reisbeperkingen van tijdelijke aard zijn.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gevraagde visum op grond van artikel 32, eerste lid, sub a onder vi, van de Visumcode heeft kunnen weigeren. Op grond van artikel 7:11 van de Awb vindt in bezwaar een volledige heroverweging plaats. Het inroepen van een nieuwe weigeringsgrond kan worden beschouwd als het resultaat van de heroverweging.
9. Vanwege de aard van het coronavirus, het besmettingsgevaar en de op dat moment getroffen maatregelen, heeft verweerder eiser – zijnde een reiziger uit een derde land - als een bedreiging voor de volksgezondheid kunnen aanmerken. Het beleid van verweerder om niet alleen de grenzen te sluiten voor niet-essentiële reizen maar in het verlengde daarvan ook visa te weigeren draagt immers bij aan het doel om aankomende reizigersstromen drastisch te beperken. Verweerder heeft hierbij de weigering van het visum gebaseerd op alle elementen en aanwijzingen waarover hij beschikte, te weten de coronapandemie, de getroffen nationale en Europese maatregelen om de volksgezondheid te beschermen, het Europese inreisverbod om reisbewegingen te verminderen, de uitzonderingen op het inreisverbod en de omstandigheid dat eiser niet onder die uitzonderingen valt.
10. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van horen kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Daarnaast heeft verweerder in zijn Werkinstructie 2019/16 opgenomen dat het in de rede ligt om tijdens bezwaar te horen als tijdens de bezwaarprocedure een nieuwe afwijzingsgrond van toepassing is geworden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet heeft hoeven horen. Er is namelijk sprake van het toepassen van de zelfstandige, dwingende weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder vi, van de Visumcode. Verweerder beschikte daarbij over alle relevante feiten om die weigeringsgrond toe te passen. Er was namelijk sprake van een gevaar voor de volksgezondheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode en er was een Europees inreisverbod voor als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Eiser heeft in zijn aanvraag aangegeven naar Nederland te komen voor een zakenbezoek. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet kan worden aangemerkt als reiziger met een essentiële functie of een reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Zakenbezoek wordt in beginsel aangemerkt als een niet-essentieel bezoek. Op basis van de brieven van 17 oktober 2019 en 31 december 2019 blijkt dat eiser werd uitgenodigd om de zakelijke relatie tussen twee bedrijven te bespreken en om producten te promoten. De rechtbank leidt hier niet uit af dat eiser valt onder een reiziger met een essentiële functie of aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Een feitelijke toelichting door eiser tijdens een gehoor zou gelet op hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht en de inhoud van het onderliggende dossier dan ook niet tot een andersluidend besluit hebben geleid. Ook tijdens de beroepsprocedure is niet gebleken dat dit anders moet zijn. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen afwijken van het uitgangspunt in Werkinstructie 2019/16 dat het in rede ligt om een vreemdeling te horen bij het inroepen van een andere weigeringsgrond.
12. De rechtbank volgt eiser niet ten aanzien van de stelling dat verweerder het bestreden besluit had kunnen aanhouden tot na de opheffing van de reisbeperkingen. Het lag niet op de weg van verweerder om dit te doen en niet blijkt dat eiser hierom heeft verzocht. De Visumcode biedt hier geen ruimte voor en evenmin voor het verlenen van een voorwaardelijk visum en het nemen van een extra tussenstap, waarbij het visum wel wordt verleend, maar in een later stadium wordt beoordeeld of van het visum gebruik kan worden gemaakt. Dat verweerder hier niet zelfstandig voor heeft gekozen, betekent niet dat het besluit onrechtmatig is.
13. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom aan verweerder.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.