ECLI:NL:RBDHA:2021:16175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
NL21.10135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 juni 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. Petkovic, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 5 juli 2021 is eiser verschenen, met de tolk M. Chbab, en de verweerder was vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser voerde aan dat hij niet met onbekende bestemming was vertrokken, omdat hij in strafrechtelijke detentie zat. De rechtbank oordeelde dat, hoewel deze grond door verweerder ter zitting was laten vallen, er voldoende andere gronden waren die de maatregel van bewaring konden rechtvaardigen. Eiser had geen geldige inreisdocumenten en had in andere EU-landen verschillende aliassen opgegeven, wat de rechtbank als feitelijk juist beschouwde.

Daarnaast stelde eiser dat hij de kans had moeten krijgen om zelfstandig naar Duitsland te vertrekken en dat een meldplicht een lichter middel had kunnen zijn. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de inbewaringstelling noodzakelijk was, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, gezien zijn eerdere reisgedrag en het ontbreken van reisdocumenten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10135
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Petkovic), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1994].
3. Eiser voert aan dat de zware grond onder 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken. Hij zat namelijk in strafrechtelijke detentie, dus de Nederlandse overheid wist waar hij was.
4. De rechtbank overweegt dat eiser dit punt terecht heeft aangevoerd en verweerder heeft ter zitting de grond ook laten vallen. De rechtbank is echter van oordeel dat er voldoende gronden overblijven die de maatregel van bewaring kunnen dragen. Eiser heeft onder meer de zware grond onder 3a en de zware grond onder 3e niet betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist, omdat eiser geen geldige inreisdocumenten heeft en in andere landen van de Europese Unie verschillende aliassen heeft opgegeven. Verweerder heeft dit ook voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring.
5. Eiser voert verder aan dat hij de kans had moeten krijgen om zelfstandig naar Duitsland te vertrekken en dat verweerder bijvoorbeeld een meldplicht had kunnen opleggen. Hij stelt dat hij die kans namelijk ook had gekregen als hij niet strafrechtelijk was aangehouden.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. De situatie dat eiser strafrechtelijk is aangehouden en vast heeft gezeten moet als uitgangspunt genomen worden en het doet er dus niet toe wat er was gebeurd als eiser niet strafrechtelijk was aangehouden. De rechtbank heeft verder geen vertrouwen in de toepassing van een meldplicht, omdat eiser al jarenlang door Europa reist en al eerder een valse naam heeft opgegeven. Daarbij heeft eiser geen reisdocumenten en geen geld om zelfstandig terug te keren. Ook heeft eiser niet laten zien dat hij actief meewerkt aan zijn terugkeer naar Duitsland en heeft hij zelfs in het terugkeergesprek van 30 juni 2021 gezegd dat hij niet wil terugkeren naar Duitsland. Alles bij elkaar genomen, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende redenen zijn die maken dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
09 juli 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.