ECLI:NL:RBDHA:2021:16215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning familie en gezin

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' had ingediend, kreeg te maken met een afwijzing van haar aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit primaire besluit, dat op 20 januari 2021 was genomen, leidde tot bezwaar van verzoekster. In het kader van dit bezwaar verzocht zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde voor uitzetting.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter constateerde dat de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de werking van het primaire besluit niet geschorst kon worden, maar dat er aanleiding bestond om uitzetting van verzoekster te verbieden gedurende de bezwaarprocedure.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoekster niet uit Nederland verwijderd mag worden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 748,- werden vastgesteld. Daarnaast diende de Staatssecretaris het door verzoekster betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/569

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Kemalli).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 11 juni 2020 voor een reguliere verblijfsvergunning bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 3 juni 2021 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift van 28 januari 2021 is verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het primaire besluit van
20 januari 2021 ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang metartikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit - met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten - op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien gedurende de bezwaarprocedure, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:

-
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op
het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.