ECLI:NL:RBDHA:2021:16258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
NL21.3911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de ingangsdatum van verblijfsvergunning voor studie en verblijfsgat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E. Jalandoni, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Bondarev. Eiseres had een aanvraag ingediend om haar verblijfsvergunning te wijzigen van 'zoekjaar' naar 'studie'. De aanvraag werd ingewilligd, maar de ingangsdatum van de nieuwe verblijfsvergunning werd vastgesteld op 1 september 2020, wat resulteerde in een verblijfsgat van 17 dagen. Eiseres stelde dat deze ingangsdatum onterecht was en dat het verblijfsgat negatieve gevolgen voor haar zou hebben, met name voor sociale verzekeringen en de mogelijkheid tot naturalisatie.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden de ingangsdatum van de verblijfsvergunning had vastgesteld. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen de eerdere verblijfsvergunning 'zoekjaar', waardoor zij niet kon aanvoeren dat de ingangsdatum van deze vergunning onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het verblijfsgat geen actuele negatieve gevolgen voor eiseres met zich meebracht en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3911
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

In het besluit van 8 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om de beperking van haar verblijfsvergunning met het doel ‘zoekjaar’ te wijzigen naar het doel ‘studie’ ingewilligd met een geldigheidsduur van 1 september 2020 tot
30 november 2021.
In het besluit van 17 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de ingangsdatum van deze verblijfsvergunning ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is de heer [A] verschenen als belangstellende. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 6 augustus 2020 heeft de Universiteit Utrecht (referent) een wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning van ‘zoekjaar’ in ‘studie’ voor eiseres ingediend. Op 8 augustus 2020 heeft verweerder de aanvraag voor de verblijfsvergunning met het doel ‘studie’ ingewilligd met een geldigheidsduur van 1 september 2020 tot 30 november 2021. Eiseres heeft een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘zoekjaar’ gehad over de periode van 13 augustus 2019 tot 13 augustus 2020.
De beide verblijfsvergunningen sluiten niet op elkaar aan, waardoor eiseres een verblijfsgat heeft in de periode van 13 augustus 2020 tot 1 september 2020.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’ gehandhaafd omdat eiseres op die datum voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de verblijfsvergunning..
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte bij de aanvraag voor de verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ een andere ingangsdatum heeft toegepast dan bij de aanvraag voor de verblijfsvergunning ‘studie’. De verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ is volgens eiseres ten onrechte eerder ingegaan dan op 1 september 2019, omdat volgens artikel 26, tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet eerder in gaat dan de dag nadat de huidige verblijfsvergunning afloopt. De
verblijfsvergunning ‘studie’ liep destijds af op 1 september 2019, dus verweerder had per die datum de nieuwe verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ moeten verlenen. Verder stelt eiseres dat het verblijfsgat van 17 dagen voor haar negatieve gevolgen kan hebben met betrekking tot sociale verzekeringen en voorzieningen en voor een eventuele aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of naturalisatie. Eiseres stelt door het bestreden besluit onevenredig zwaar getroffen te worden.
Het oordeel van de rechtbank Procesbelang
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang heeft
bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van procesbelang. Het (proces)belang van eiseres is erin gelegen dat sprake is van een verblijfsgat van 17 dagen, waardoor zij stelt onevenredig zwaar te worden getroffen.
5. Voor zover eiseres het niet eens is met de ingangsdatum van haar
verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft met het besluit van 19 augustus 2019 aan eiseres een verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ verleend met een geldigheidsduur van 13 augustus 2019 tot 13 augustus 2020. Het staat vast dat eiseres tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, indien zij het niet eens is met de ingangsdatum van deze vergunning, bezwaar had moeten indienen tegen het besluit van 19 augustus 2019. Deze beroepsgrond kan in het beroep tegen het bestreden besluit niet slagen.
6. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat verweerder de verblijfsvergunning ‘studie’ ten onrechte aan haar heeft verleend met als ingangsdatum 1 september 2020 overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder m, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘studie’ kan worden verleend voor de duur van de studie met inbegrip van de voorbereiding daarop en de afronding daarvan, maar niet langer dan vijf
jaar. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden op basis van het hiervoor genoemde artikel de verblijfsvergunning ‘studie’ per 1 september 2020 heeft verleend. Hierbij verwijst de rechtbank naar de formulering ‘duur van de studie’ in dit
artikel en op wat referent heeft ingevuld op het formulier ‘Studentenaanvraag Studielink IND’ onder ‘startdatum’, te weten 1 september 2020. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar standpunt dat zij door het bestreden besluit onevenredig zwaar in haar belangen wordt getroffen. Een verblijfsgat heeft volgens eiseres negatieve gevolgen met betrekking tot sociale verzekeringen en voorzieningen en voor een eventuele aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of naturalisatie. De door eiseres gestelde onevenredige gevolgen doen zich thans niet voor en zijn derhalve niet actueel. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat in artikel 3.51 van het Vb een verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’ niet wordt genoemd als verblijfsvergunning waarop volgend eiseres voortgezet verblijf kan aanvragen en dat dit tijdelijk verblijfsrecht volgens de van toepassing zijnde wet- en regelgeving niet zonder meer aanspraak geeft op naturalisatie. Een verblijfsgat kan dan ook geen invloed hebben op het ontstaan van aanspraak op voortgezet verblijf dan wel naturalisatie in de toekomst. Dat een verblijfsgat negatieve gevolgen heeft met betrekking tot sociale verzekeringen en voorzieningen is niet nader geconcretiseerd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
20 juli 2021

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.