ECLI:NL:RBDHA:2021:16308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Tadzjiekse nationaliteit met ongeloofwaardig asielrelaas en risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Tadzjiekse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroep van de eiser tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris, het asielrelaas van de eiser ongeloofwaardig had kunnen vinden, maar dat de motivering omtrent het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Tadzjikistan onvoldoende was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in zijn land van herkomst te maken heeft met corruptie en geweld, en dat er een risico bestaat op mishandeling bij terugkeer. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij opnieuw moet worden beoordeeld of er sprake is van een risico op schending van artikel 3 EVRM. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft verweerder een inreisverbod opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk in de Russische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [1994] en van Tadzjiekse nationaliteit te zijn. Eiser heeft verklaard dat hij zijn land van herkomst heeft verlaten omdat hij in Tadzjikistan een klacht tegen twee rechercheurs heeft ingediend, omdat zij zijn aangifte van mishandeling terzijde hebben geschoven. Zij hebben de dader van de mishandeling tijdens verhoor gedood. Zij proberen eiser de moord in de schoenen te schuiven. Eiser is voor hen ondergedoken, maar uiteindelijk door hen gepakt, vastgehouden en zwaar mishandeld. Hij kwam vrij na het betalen van steekpenningen, onder de voorwaarde dat er nog meer betaald moest worden.
Bestreden besluit
2. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met de corrupte rechercheurs [rechercheur 1] en [rechercheur 2].
Verweerder acht het eerste element geloofwaardig. Het tweede relevante element acht verweerder niet geloofwaardig. Daartoe overweegt verweerder als volgt.
Eiser heeft acht documenten overgelegd:
a. a) een verklaring behandeling forensisch onderzoek d.d. 14 december 2010;
b) een brief van de politie inzake de gestelde aangifte d.d. 27 december 2010;
c) een oproep van rechercheur [rechercheur 2] voor gehoor d.d. 28 (maand onleesbaar) 2011;
d) een verklaring behandeling forensisch onderzoek d.d. 6 maart 2016;
e) een oproep van rechercheur [rechercheur 2] d.d. 19 januari 2018;
f) een oproep van rechercheur [rechercheur 2] d.d. 23 maart 2018;
g) een dagvaarding d.d. 24 december 2019 en;
h) een brief van de rechtbank d.d. 29 juli 2020.
Ten aanzien van de documenten concludeert verweerder dat eiser een oprechte inspanning heeft geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen met documenten. De authenticiteit van de documenten is echter niet vast te stellen. Er wordt wel enige waarde aan de documenten toegekend omdat de documenten (a, c, d, e, f, g en h) zijn voorzien van stempels en/of handtekeningen, de uitgevende instantie is vermeld, de documenten specifiek op eiser zijn gericht en data technisch niet inconsistent zijn met de verklaringen van eiser. De overgelegde documenten wijzen erop dat eiser wordt gezocht door de Tadzjiekse autoriteiten. Hoewel deze documenten van indicatieve aard zijn (authenticiteit is niet vast te stellen) en het algemene beeld dat eiser schetst over de politie niet in strijd is met landeninformatie, heeft eiser met zijn verklaringen zijn asielrelaas niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft veelvuldig ongerijmde verklaringen afgelegd. Daarom heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
Ook heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten omdat er een risico bestaat dat eiser (opnieuw) zal onderduiken. Verder heeft verweerder een inreisverbod opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
Gronden van beroep
3. Eiser heeft in hoofdlijnen aangevoerd dat verweerder bij het horen geen rekening heeft gehouden met de gezondheidstoestand van eiser. Het onderzoek van verweerder is ook onvoldoende geweest waardoor verweerder niet heeft voldaan aan de samenwerkingsverplichting. Het asielrelaas heeft verweerder ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of sprake is van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) indien eiser terug zou moeten naar Tadzjikistan. De rechtbank gaat hieronder in op de relevante argumenten van hetgeen is aangevoerd.
Gehoren
4. Om te bepalen of er bijzonderheden waren voor het horen van eiser heeft verweerder advies ingewonnen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht op grond van de uitgebrachte FMMU-adviezen van 31 mei 2016 en 26 mei 2020 ervan is uitgegaan dat eiser in zijn asielprocedure kan worden gehoord. Uit deze adviezen komen geen bijzonderheden over de wijze van verhoor naar voren. Uit de verklaringen volgt ook niet dat eiser niet in staat was om goed te verklaren. Eiser is meermalen gehoord en meermalen heeft hij verklaard dat er geen beletselen waren om gehoord te worden. Hij heeft verklaard dat hij niet onder behandeling is. Verder zijn geen concrete gegevens naar voren gebracht op grond waarvan aannemelijk is dat eiser wegens traumatische ervaringen niet adequaat op vragen kon antwoorden. De antwoorden als zodanig geven daar ook geen blijk van. Met de overgelegde medische stukken heeft eiser dit niet inzichtelijk gemaakt.
FMO
5. Verweerder is op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn gehouden een forensisch medisch onderzoek (FMO) op te starten als hij dat relevant acht. In het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C1/4.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, is opgenomen wanneer verweerder onderzoek naar aanleiding van vroegere vervolging of ernstige schade aan de orde vindt. Tevens is opgenomen in welke gevallen hij geen medisch onderzoek zal laten doen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat hij geen FMO hoefde op te starten omdat de directe relatie van met name gestelde nierschade met het relaas niet kon worden vastgesteld. Uit de FMMU-adviezen en uit de gehoren is niet naar voren gekomen dat sprake is van beperkingen ten aanzien van de capaciteit bij eiser om te verklaren. Niet gebleken van geheugenproblemen, anders dan die verwacht mogen worden bij een relaas wat meerdere jaren in beslag neemt en wat ook inmiddels een decennium geleden zijn aanvang heeft genomen. Ook is eisers medisch dossier bekend, waarin hij hoofdpijn en nierschade heeft genoemd. Uit onderzoeksresultaten bij het FMMU is dat laatste niet vastgesteld (en de mishandelingen worden overigens als zodanig niet betwist door verweerder). Verder blijkt niet dat er een directe relatie is met de medische klachten van eiser en zijn asielrelaas. In het patiëntendossier d.d. 23 juli 2021 dat is overgelegd in beroep staat opgenomen dat eiser in 2016 heeft gezegd dat hij sinds twee jaar pijn heeft aan zijn nieren. In zijn asielrelaas stelt hij echter dat hij last heeft van zijn nieren aangezien hij daartegen is getrapt in 2016. Uit de verklaring van het medisch onderzoek dat in Tadzjikistan heeft plaatsgevonden na de gestelde mishandeling van 3 maart 2016 volgt echter niet dat eiser heeft genoemd dat hij op zijn nieren is getrapt. De gestelde nierklachten lijken dus geen verband te houden met het asielrelaas van eiser. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen nadere onderzoeksplicht rust op verweerder.
Elementen
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder is uitgegaan van de juiste elementen voor het beoordelen van het asielrelaas. Verweerder heeft hierbij voldoende overwogen dat het gaat om de kern van het asielrelaas en dat er sprake is van samenhangende feiten en omstandigheden die eiser met elkaar in verband brengt. Het standpunt van eiser dat al die omstandigheden als acht afzonderlijke relevante elementen moeten worden aangemerkt volgt de rechtbank niet. Dit laat onverlet dat de afzonderlijke omstandigheden (ook) los van elkaar moeten worden beoordeeld als het relaas daar aanleiding toe geeft.
Daar waar de gestelde gebeurtenissen evenwel onmiskenbaar in een chronologische of (andere) causale samenhang met elkaar staan, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de samenhang van de gebeurtenissen in de beoordeling ervan doorwerkt. Dit is niet in strijd met de uitgangspunten van Werkinstructie 2014/10.
Beoordeling asielrelaas
8. Uit de algemene informatie die eiser heeft overgelegd komt naar voren dat er in Tadzjikistan sprake is van wijdverbreide corruptie en dat steekpenningen worden betaald om vervolging af te kopen; kleine bedragen bijvoorbeeld aan de verkeerspolitie; duizenden dollars voor het ontlopen van militaire dienst. Er is sprake van willekeurige arrestaties, opsluitingen en mishandeling om een bekentenis af te dwingen en van het vervalsen of groter maken van aanklachten op grond van politiek gemotiveerde aanklachten. Er wordt feitelijk niet tegen corruptie opgetreden.
9. Hieruit kan als vaststaand worden aangenomen dat de achtergrond die eiser schetst, de corruptie, agressie, vervalste aanklachten en steekpenningen, overeenkomt met de algemene situatie in Tadzjikistan. Verweerder heeft dit ook onderkend.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat, hoewel sprake is van de hierboven beschreven situatie in Tadzjikistan, het aan eiser is om geloofwaardige verklaringen af te leggen over zijn asielrelaas. Dat eisers relaas gezien de onderbouwing met documenten en de achtergrondinformatie als het ware op voorhand geloofwaardig moet worden geacht, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft ter zitting beaamd dat de onderhavige aanvraag niet is vergeleken met andere aanvragen. De door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bedoelde extra (brede) kennis bij verweerder, behoeft in deze zaak dan ook relativering, maar maakt de beoordeling nog niet onzorgvuldig omdat het asielrelaas als een specifiek individueel relaas op de eigen merites, tegen de achtergrond van de bekende landeninformatie over Tadzjikistan is beoordeeld en ook de landenspecialist (RIC) om nader onderzoek is gevraagd. De rechtbank verwerpt daarom de grond dat het bestreden besluit in dit opzicht is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
11. Het beroep op de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2016 [1] maakt dat niet anders. Hieruit volgt dat verweerder kenbaar moet motiveren hoe hij overgelegde documenten heeft betrokken bij zijn integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Dit stelt de bestuursrechter in staat om dit te toetsen. Uit de uitspraak volgt niet dat aan de asielzoeker op voorhand het voordeel van de twijfel moet worden gegeven als er documenten worden overgelegd. Documenten die zijn overgelegd maken wel dat verweerder die documenten moet beoordelen in onderlinge samenhang met de verklaringen die zijn afgelegd door de vreemdeling.
12. Wat betreft verweerders beoordeling van het asielrelaas overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft ten onrechte geoordeeld dat eiser wisselend heeft verklaard over de aanwezigheid van zijn vriendin tijdens de eerste mishandeling. De verklaringen vullen elkaar hoogstens aan, maar zijn niet relevant inconsistent. Evenmin is deugdelijk gemotiveerd waarom bevreemdend is dat omstanders de moeder van een 16-jarige bellen, die net in een park is mishandeld. Verweerder heeft daarvoor geen deugdelijke maatstaf gehanteerd. Daartegenover staat dat verweerder de verklaring van eiser dat hij van (eind) 2010 ) jarenlang ondergedoken zat en dat zijn moeder regelmatig langs kwam op het schuiladres terwijl ze door de politie in de gaten werd gehouden ongerijmd en bevreemdend heeft mogen vinden. Met het regelmatige bezoek zou eisers moeder immers een groot risico nemen aangezien de rechercheurs haar makkelijk zouden kunnen volgen. Daar komt bij dat eiser over zijn jarenlange onderduik geen plausibele verklaring heeft gegeven die enig concreet houvast geeft over hoe hij al die tijd heeft doorgebracht, ook niet nadat daar in het aanvullend gehoor nogmaals naar is gevraagd. Wat betreft de uiteindelijke ontdekking heeft verweerder ongerijmd kunnen vinden dat eiser bij zijn oom in de auto is gaan zitten met geblindeerde ramen, maar ervoor koos om voor in de auto te gaan zitten, waar de ramen doorzichtig waren, terwijl de oom met eiser naar een supermarkt is gegaan in de buurt van een politiebureau waar de desbetreffende rechercheurs werkten. Verweerder heeft ten aanzien van het incident in 2016 verder kunnen overwegen dat het niet zonder meer aannemelijk is dat de [rechercheur 2] eiser zittend in een auto ogenblikkelijk nog zou herkennen na meer dan vijf jaar. Dat eiser niet veranderd zou zijn tussen 2010 en 2016 (globaal tussen zijn 16e en 21ste levensjaar), zoals eiser stelt in beroep, acht de rechtbank onaannemelijk. Verder heeft verweerder kunnen oordelen dat niet valt in te zien dat de rechercheurs eiser weer lieten gaan, zonder maatregelen te nemen dat hij zou kunnen vertrekken of (weer) jarenlang uit het zicht zou kunnen blijven of legaal zou kunnen uitreizen, maar daarna weer wel eisers moeder dagelijks bellen of oproepen sturen (documenten e, f en g).
Nu deze ongerijmde en bevreemdende aspecten de kern voor eisers vlucht betreffen, heeft verweerder het asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Ook de overige overgelegde documenten maken het voorgaande niet anders. In dit verband heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas niet op basis van de documenten (alsnog) geloofwaardig kan worden bevonden.
Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat de documenten niet te beoordelen zijn. Hiertegenover heeft eiser geen deskundigenadvies ingebracht. Verweerder heeft de documenten dan ook niet ten onrechte naar hun inhoud in de beoordeling betrokken en verweerder werpt eiser niet tegen dat de authenticiteit van de documenten niet kan worden vastgesteld. De documenten a en b kunnen het relaasdeel dat eiser is mishandeld in een park door een groep jongens onderbouwen. Over de periode dat eiser ondergedoken zat in een woning die zijn moeder voor hem heeft gehuurd (van 2010 tot 2016) heeft eiser slechts een enkel document uit 2011 (document c) overgelegd; hierin is echter niets opgenomen over de status van eiser, bijvoorbeeld als getuige of verdachte. Verder zijn er uit de jaren daarna tot 2016 geen documenten waaruit blijkt dat hij gezocht werd of anderszins in de negatieve belangstelling stond. Het document d bevat een verklaring van een forensisch medisch onderzoek d.d. 5 maart 2016. Hierin staat dat eiser op 3 maart 2016 om 13.00 uur op zijn armen en hoofd is geslagen door onbekenden en dat er letsel wordt gezien wat daarbij past. Het is echter geen onderbouwing voor de verklaring dat hij dagenlang door de rechercheurs is mishandeld en daarbij op zijn nieren zou zijn getrapt of geslagen. Er staat dat ander letsel dan aan hoofd en armen niet is geconstateerd en eiser heeft volgens het document dit ook niet aan de arts verteld.
De meermalen geponeerde stelling dat eiser is veroordeeld blijkt ook niet uit document h. Evenmin is duidelijk of het als een dagvaarding moet worden beschouwd, omdat het uiteindelijk weer eiser oproept om bij de betrokken rechercheur te verschijnen, evenwel zonder enige tijdsaanduiding. Verweerder heeft zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het document eisers asielrelaas als zodanig inhoudelijk niet onderbouwd.
RIC onderzoek
13. Ten aanzien van het onderzoek dat verweerder heeft laten verrichten door het RIC heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het onderzoek onvolledig is geweest omdat enkel is gezocht op de voornaam [a], terwijl de volledige naam van [a] in een document is vermeld. De rechtbank is van oordeel dat een nieuwe zoekslag in dit kader niet kan bijdragen aan de zaak omdat het gaat over de periode in het asielrelaas waarvan de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder het ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. De rechtbank verbindt daarom geen consequentie hier aan.
14. De overige argumenten die eiser heeft aangevoerd in beroep over de geloofwaardigheidsbeoordeling geven geen reden om anders te oordelen en behoeven geen nadere bespreking.
Artikel 3 van het EVRM
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Tadzjikistan. Het asielrelaas is weliswaar niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, maar dat neemt niet weg dat de overgelegde documenten (met name e, f, g en h) onderbouwen dat eiser in de belangstelling staat van de Tadzjiekse autoriteiten. Voor de conclusie dat de zorgwekkende situatie in Tadzjikistan en de slechte behandeling van gevangen ontoereikend zijn om een reëel risico aan te nemen, heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 20 mei 2010 (21055/09). Gezien het tijdsverloop van elf jaar sindsdien acht de rechtbank dit oordeel niet zonder meer toepasbaar. Gelet op de door eiser aangehaalde informatie van onder meer USDOS, Freedom house, VN Mensenrechtenraad en Human Rights Watch is er sprake van wijdverbreide onbetrouwbaarheid, agressie en corruptie van handhavende diensten. Mishandeling en foltering in detentie komen voor en de erbarmelijke situatie in gevangenissen wordt beschreven als levensbedreigend.
Gelet hierop kon verweerder niet met de gegeven motivering volstaan en had hij zonodig meer onderzoek moeten doen. Het ook genoemde artikel 30b, aanhef en onder h, van de Vw staat hieraan niet in de weg. Verweerder zal daarom opnieuw moeten beoordelen of er sprake is van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer van eiser naar Tadzjikistan. Het beroep op ontoereikende motivering ten aanzien van dit onderdeel van het besluit slaagt.
Inreisverbod
16. Aangezien verweerder opnieuw moet beoordelen of sprake is van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, moet hij ook beoordelen of er reden is om het inreisverbod te handhaven dan wel op te heffen.
Conclusie
17. De rechtbank komt tot de eindconclusie dat verweerder het asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, maar onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een artikel 3 van het EVRM risico bij terugkeer naar Tadzjikistan. Het bestreden besluit dat betrekking heeft op artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, van het Vw is in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Het beroep is in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is beoordeeld dat geen sprake is van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer van eiser naar Tadzjikistan. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen en daarin een nieuwe beoordeling van het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de oordelen over het reëel risico als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw (3 EVRM) en het inreisverbod;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak en nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
De beslissing is uitgesproken op:
en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.