ECLI:NL:RBDHA:2021:16318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL20.21841 en NL20.21842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens overschrijding van de dwangsomtermijn

In deze zaak hebben eisers op 12 september 2018 asielaanvragen ingediend. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 3 juli 2019, bepaald dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen bepaalde termijnen moest beslissen op deze aanvragen. Echter, de Staatssecretaris heeft deze termijnen niet nageleefd, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eisers. De rechtbank heeft in een uitspraak van 27 augustus 2020 bepaald dat de Staatssecretaris binnen 8 weken na de verzending van die uitspraak een eerste gehoor moest afnemen en binnen 8 weken na dat gehoor een besluit moest nemen. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Eisers hebben opnieuw beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft overwogen dat eisers geen ingebrekestelling hebben hoeven sturen, omdat zij al eerder in beroep waren gegaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de termijn van 8 weken na het eerste gehoor heeft overschreden en dat de dwangsom inmiddels is opgelopen tot € 8.400,-. De Staatssecretaris heeft echter aangevoerd dat de beroepen van eisers niet-ontvankelijk zijn, omdat de maximale dwangsom nog niet is bereikt en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de beroepen rechtvaardigen.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beroepen van eisers niet-ontvankelijk zijn, omdat de dwangsomperiode nog niet was verstreken op het moment van indiening van de beroepen. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.21841 en NL20.21842

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], met v-nummer [V-nummer], eiser, en

[eiseres], met v-nummer [V-nummer], eiseres, hierna: eisers, (gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: H. Jahanyar).

Procesverloop

Eisers hebben op 12 september 2018 asielaanvragen ingediend.
Bij uitspraak van 3 juli 2019 (NL19.12057) heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen 8 weken moet beslissen op de aanvragen van eisers. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan hebben eisers beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 27 augustus 2020 (NL20.5642) heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen 8 weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen 8 weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvragen bekend moet maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Soms kan van iemand niet worden verwacht dat er eerst een ingebrekestelling wordt gestuurd. Dat is in dit geval zo, omdat eisers naar aanleiding van een vorige uitspraak nogmaals in beroep zijn gegaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4. Verweerder stelt zich op het volgende standpunt. Bij uitspraak van 27 augustus 2020 (NL20.5642) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen 8 weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen 8 weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken. Voorts heeft de rechtbank in deze uitspraak bepaald dat verweerder een dwangsom van € 200,- aan eisers verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Uit de uitspraak volgt derhalve dat verweerder uiterlijk op 24 november 2020 een besluit had moeten nemen. Verweerder heeft aan de uitspraak tot op heden geen gevolg gegeven. Nu de door rechtbank opgelegde termijn reeds met 42 dagen is overschreden, is verweerder aan eisers inmiddels een dwangsom
verschuldigd van € 8.400,-. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu de maximale dwangsom nog niet is bereikt, de beroepen van eisers niet-ontvankelijk zijn. Verweerder verwijst ter onderbouwing hiervan naar de uitspraak van 25 oktober 20191. Verweerder merkt voorts op dat eisers, anders dan in aangehaalde uitspraak, geen nieuwe feiten of omstandigheden, dan wel een relevante wijziging van het recht aan de opvolgende beroepen ten grondslag hebben gelegd, zodat de beroepen van eisers reeds hierom niet-ontvankelijk zijn.
5. In de uitspraak van 27 augustus 2020 (NL20.5642) heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen 8 weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen 8 weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend moet maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak. De eerste gehoren vonden plaats op 29 september 2020. Verweerder had dus uiterlijk op 24 november 2020 moeten beslissen op de asielaanvragen van eisers en vanaf dat moment is de rechterlijke dwangsom gaan lopen. Het maximum van de dwangsom is in voornoemde uitspraak bepaald op € 15.000,-. Dat betekent dat over een periode van 75 dagen vanaf 25 november 2020 de dwangsomperiode is volgelopen op 8 februari 2021. Op 22 december 2020, de datum dat de onderhavige beroepen zijn ingediend, was de dwangsomperiode dus nog niet verstreken. De prikkel om een besluit te nemen was ten tijde van de indiening van de onderhavige beroepen dus nog steeds aanwezig. Daarom zal de rechtbank deze beroepen niet-ontvankelijk verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
03 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. M.C. Verra N.J.R. Kalaykhan
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als
u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.