ECLI:NL:RBDHA:2021:16325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL21.12698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem in bewaring had gesteld. Eiser betwistte dat hij als Dublinclaimant in bewaring had mogen worden gesteld en voerde aan dat Nederland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. Tijdens de zitting op 16 augustus 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank overwoog dat er een concreet aanknopingspunt was voor de overdracht van eiser aan Frankrijk op basis van de Dublinverordening, en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser faalden, en dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12698
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S. Benayad, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen meneer K. Tohouss. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Grondslag
1. Eiser voert aan dat hij ten onrechte als zogeheten Dublinclaimant in bewaring is gesteld, omdat volgens hem Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat het niet duidelijk is op grond waarvan Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag. Volgens hem is hij dan ook ten onrechte op de grondslag van 59a, eerste lid, van de Vw in bewaring gesteld.
2. De beroepsgrond faalt. Een vreemdeling kan in bewaring gesteld worden wanneer er een concreet aanknopingspunt bestaat dat hij op grond van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen.1 Een dergelijk aanknopingspunt is aanwezig. Uit het dossier blijkt dat Frankrijk op 25 november 2020 een
1. Artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
overnameverzoek heeft verstuurd aan Nederland. Dat verzoek is op 8 december 2020 geaccepteerd door Nederland. De overdracht van eiser was gepland op 21 april 2021, maar eiser heeft daaraan niet meegewerkt. Frankrijk heeft de maximale termijn voor overdracht niet verlengd, waardoor deze termijn op 9 juni 2021 is verstreken. Vanaf dat moment is Frankrijk verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van eiser. Verweerder heeft de bewaring van eiser dus terecht gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vw.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de zware gronden 3b, 3d en 3k. Ter zitting geeft verweerder de zware grond 3k prijs.
5. Ten aanzien van de grond 3b stelt eiser dat hij Nederland eerder wel heeft verlaten, maar dat hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Hij heeft toen namelijk gevolg gegeven aan de hem opgelegde verplichting om Nederland zelfstandig te verlaten. Verder betwist eiser de grond 3d. Hij meent dat hij wel heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Hij heeft immers alle gegevens die hij bezat aan verweerder kenbaar gemaakt.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het dossier blijkt dat eiser tweemaal met onbekende bestemming is vertrokken. Al zou eiser dit in het kader van een zelfstandig vertrek hebben gedaan, dan had het op zijn weg gelegen om verweerder hierover te informeren. Door dit niet te doen, heeft hij zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. De beroepsgrond tegen grond 3b faalt daardoor.
Verder staat vast dat eiser geen identiteitsdocumenten in zijn bezit heeft en dat hij geen acties heeft ondernomen om aan nieuwe/vervangende documenten te komen. Daarmee is ook de grond 3d feitelijk juist en treft zijn beroepsgrond hiertegen geen doel.
De zware gronden 3b en 3d zijn al voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring dragen.
2 Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Lichter middel
7. Eiser voert verder aan dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft onderbouwd waarom verweerder in zijn geval had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hij geen lichter middel heeft toegepast. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 augustus 2021
En zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.