ECLI:NL:RBDHA:2021:16362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL21.12260 en NL21.12261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdelingen met medische omstandigheden en risico op onttrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.12260 en NL21.12261, waarbij eisers, een zwangere vrouw en haar partner, in beroep zijn gegaan tegen de maatregel van bewaring die hen was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico is dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van eiseres, die zwanger is en stress ervaart door de bewaring, in de belangenafweging betrokken, maar oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de maatregel van bewaring onrechtmatig te verklaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerder opgelegde meldplicht niet heeft geleid tot zelfstandig vertrek en dat de gronden voor de bewaring voldoende zijn gemotiveerd. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.12260 en NL21.12261
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] en [eiseres], eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluiten van 27 juli 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. Cheiboukh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; en als lichte gronden2 vermeld dat eisers:
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eisers alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd hebben betwist.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3k feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eisers waren niet in het bezit van een geldig visum of een verblijfsvergunning op het moment dat zij Nederland in reisden. Eisers hebben dus niet aannemelijk gemaakt dat zij Nederland op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen. Ook staat vast dat eisers op 5 maart 2021 een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en uit de motivering van de maatregel blijkt dat zij tot op heden geen medewerking hebben verleend aan de overdracht. Eiser hebben meerdere keren aangegeven dat zij pertinent niet zullen meewerken aan de verplichte covid-test en in de vertrekgesprekken geven zij aan niet terug te willen keren naar Italië. De twee genoemde gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring dragen. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die gericht zijn tegen de overige gronden van de maatregel van bewaring onbesproken.
Lichter middel
4. Eisers voeren aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, gezien de stress die eiseres ondervindt. Zij is zwanger en suïcidaal en de staandehouding, waarbij een groot aantal verbalisanten betrokken was, heeft grote impact op haar gehad. Eisers hebben zich bovendien altijd aan hun meldplicht gehouden en uit de gronden blijkt geen significant risico op onttrekking. De maatregel van bewaring is daarom onrechtmatig opgelegd.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak3 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en datgene wat de vreemdeling aanvoert in het kader van het lichter middel. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. De persoonlijke omstandigheden van eiseres zijn voldoende betrokken in de belangenafweging en maken niet dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd. De eerder opgelegde meldplicht heeft tot op heden niet tot het vertrek van eisers geleid en het risico op onttrekking volgt uit de twee feitelijke juiste zware gronden onder 3a en 3k, zoals in rechtsoverweging 3 is geoordeeld. Het feit dat er meerdere verbalisanten betrokken waren bij de staandehouding van eisers en zij zich overvallen voelden, is vervelend, maar dat maakt niet dat verweerder een lichter middel had moeten opleggen. Bovendien was bij de staandehouding, gelet op de persoonlijke situatie van eiseres, een verpleegkundige aanwezig. De beroepsgrond slaag niet.
6. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.