ECLI:NL:RBDHA:2021:16375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
NL20.17189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling hoogte verbeurde rechterlijke dwangsom; bestuursrechter onbevoegd

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M. Boesjes, beroep ingesteld tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 29 januari 2019 een asielaanvraag ingediend, en na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 17 februari 2020, waarin werd bepaald dat verweerder binnen vier weken moest beslissen, heeft verweerder op 31 juli 2020 een besluit genomen. Eiser was het niet eens met de vastgestelde hoogte van de dwangsom, die op € 1.200,- was vastgesteld, terwijl hij meende recht te hebben op het volledige bedrag van € 15.000,-. De rechtbank heeft overwogen dat de vaststelling van de hoogte van de dwangsom geen publiekrechtelijke rechtshandeling is en dat de bestuursrechter daarom onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft verwezen naar artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat alleen tegen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb beroep kan worden ingesteld. Aangezien de vaststelling van de dwangsom niet als een besluit kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. De uitspraak is gedaan op 13 april 2021 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.17189
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure ingewilligd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 29 januari 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 8 oktober 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 9 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft op 17 februari 2020 dit beroep gegrond verklaard (NL20.685). In die uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen vier weken een beslissing moet nemen op de aanvraag van eiser en als hij dit niet doet, hij een dwangsom verbeurt van
€ 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
2. Verweerder heeft op 31 juli 2020 op de asielaanvraag van eiser beslist. Daarbij heeft verweerder de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom vastgesteld op
€ 1.200,-. Daarmee is eiser het niet eens. Volgens eiser is verweerder de volledige
dwangsom van € 15.000,- verschuldigd.
3. Het beroep richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van de verbeurde rechterlijke dwangsom. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming1 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in het bestreden besluit de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld, bevat dit
1. Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51
besluit daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS2. In zoverre is het bestreden besluit dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan alleen tegen een besluit beroep worden ingesteld. Dat betekent dat eiser niet bij de bestuursrechter kan procederen over de hoogte van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden. De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op
13 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.