In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, is op 17 november 2021 een tussenvonnis uitgesproken met betrekking tot de absolute bevoegdheid van de kantonrechter. De zaak betreft een vordering van eisende partijen, vertegenwoordigd door mr. M.T.M. Fluitman, tegen gedaagde partijen, vertegenwoordigd door mr. G.L. Court. De eisende partijen stellen dat de waarde van de vordering, inclusief schadevergoeding, niet hoger is dan € 25.000,00, en hebben dit onderbouwd met een totaalbedrag van € 3.304,30. Gedaagde partijen betwisten deze waarde en stellen dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering onder de € 25.000,00 blijft.
De kantonrechter heeft de stukken van de procedure bestudeerd, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord. Op basis van de rolbeslissing van 22 september 2021 hebben partijen de gelegenheid gekregen om hun standpunten over de bevoegdheid van de kantonrechter te verduidelijken. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen concludeert de kantonrechter dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de vordering inderdaad een lagere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Hierdoor verklaart de kantonrechter zich bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
De kantonrechter heeft besloten om een mondelinge behandeling te gelasten en heeft partijen gevraagd om hun verhinderdata door te geven tot en met februari 2022. Indien er geen reacties binnenkomen, zal de kantonrechter een datum voor de mondelinge behandeling vaststellen. Het vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 november 2021.