ECLI:NL:RBDHA:2021:16381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
NL21.12160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Poolse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 24 juli 2021 was genomen, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 2 augustus 2021 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.M.V. Bandhoe, en een tolk, de heer S. Krusynski. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. N. Jansen.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd vanwege het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure zou ontwijken. De eiser voerde aan dat hij recht had op een lichter middel dan de inbewaringstelling, onder andere vanwege zijn medische omstandigheden, waaronder epileptische aanvallen. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder terecht had besloten geen lichter middel toe te passen, omdat de eiser al geruime tijd de mogelijkheid had gehad om Nederland zelfstandig te verlaten, maar hier geen gebruik van had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de verweerder correct was uitgevoerd en dat de maatregel van bewaring niet onevenredig bezwarend was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12160
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer S. Krusynski. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1980] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser was namelijk in de veronderstelling dat hij bezwaar had aangetekend tegen de beschikking van 26 mei 2021, waarmee is bepaald dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Ook heeft hij last van epileptische aanvallen en moet hij alcohol gebruiken om dit tegen te gaan. Tot slot heeft hij verklaard Nederland zelfstandig en vrijwillig te willen verlaten en verweerder dient hem daartoe de gelegenheid te bieden.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak3 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en datgene wat de vreemdeling aanvoert in het kader van het lichter middel. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Het feit dat eiser in de veronderstelling was dat er nog een bezwaarprocedure liep maakt dit niet anders. De medische omstandigheden van eiser met betrekking tot de epileptische aanvallen zijn betrokken in de belangenafweging en maken niet dat de bewaring onevenredig bezwarend is. Tot slot heeft eiser al geruime tijd de mogelijkheid gehad om Nederland zelfstandig te verlaten, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. De enkele stelling dat hij Nederland nu zelfstandig wil verlaten maakt niet dat verweerder een lichter middel had moeten opleggen. De beroepsgrond slaag niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.