ECLI:NL:RBDHA:2021:16396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met onvoldoende onderbouwing van verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Braziliaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 juli 2021, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 12 juli 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat hij in Portugal verblijfsrecht had, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het aan eiser was om zijn verblijfsrecht in Portugal aannemelijk te maken, en dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld door een vlucht aan te vragen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10820
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw J.K. de Graaff.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Braziliaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1994] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door geen onderzoek te doen naar het eventuele verblijfrecht in Portugal. Eiser heeft tijdens het gehoor voor inbewaringstelling op 5 juli 2021 namelijk medegedeeld dat er een procedure loopt in Portugal en verweerder had hieruit kunnen opmaken dat eiser verblijfsrecht hangende die procedure heeft. Op grond van artikel 6, tweede lid van de Terugkeerrichtlijn moet verweerder een vreemdeling in de gelegenheid stellen om onmiddellijk naar een land terug te keren waar hij/zij rechtmatig verblijf heeft en dat is in het geval van eiser niet gebeurd.
5. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser tijdens het gehoor voor inbewaringstelling onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat verweerder nader onderzoek had moeten doen. Eiser heeft namelijk enkel gesteld dat hij in Portugal is geweest, dat hij niet in het bezit is van een verblijfsvergunning en dat er een procedure loopt. Het lag op de weg van eiser om het verblijfsrecht in Portugal aannemelijk te maken. De op 9 juli 2021 door eiser ingediende onvertaalde stukken zijn daartoe onvoldoende en geven verweerder ook niet voldoende aanknopingspunten om nader onderzoek te moeten doen. De rechtbank stelt vast dat er op 8 juli 2021 een vertrekgesprek is gevoerd met eiser en uit de brief van verweerder van 9 juli 2021 en zijn verklaringen op zitting blijkt dat er een vlucht is aangevraagd op 9 juli 2021. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.