In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een aanvraag had ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning om bij haar partner te verblijven, kreeg te maken met een afwijzing van deze aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet terwijl de bezwaarprocedure nog liep.
De voorzieningenrechter heeft op 19 augustus 2021 de zaak behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. Desondanks heeft de rechtbank de verzoeken van verzoekster in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, wat betekent dat er geen geschil meer was over de uitzetting van verzoekster zolang de bezwaarprocedure nog niet was afgerond.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft bepaald dat verzoekster niet uit Nederland mag worden verwijderd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 748,-, en het griffierecht van € 181,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, in aanwezigheid van griffier mr. M.P.M. Veerman-Timmer, en is openbaar gemaakt op 20 augustus 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.