ECLI:NL:RBDHA:2021:16424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL21.3198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een aanvraag had ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning om bij haar partner te verblijven, kreeg te maken met een afwijzing van deze aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet terwijl de bezwaarprocedure nog liep.

De voorzieningenrechter heeft op 19 augustus 2021 de zaak behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. Desondanks heeft de rechtbank de verzoeken van verzoekster in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, wat betekent dat er geen geschil meer was over de uitzetting van verzoekster zolang de bezwaarprocedure nog niet was afgerond.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft bepaald dat verzoekster niet uit Nederland mag worden verwijderd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 748,-, en het griffierecht van € 181,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, in aanwezigheid van griffier mr. M.P.M. Veerman-Timmer, en is openbaar gemaakt op 20 augustus 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3198
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

In het besluit van 5 februari 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij haar partner, afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 augustus 2021 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Op basis van de verklaring over het vermogen ziet de rechtbank aanleiding dat verzoek toe te wijzen.
2. Bij brief van 15 juli 2021 heeft verweerder meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening hangende bezwaar.
3. Omdat daarmee tussen partijen niet langer in geschil is dat verzoekster niet mag worden uitgezet zo lang de bezwaarprocedure nog niet is afgerond, bestaat aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting van verzoekster te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank deze kosten vast op € 748,- (1 punt
voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 20 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op
www.rechtspraak.nl.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.