ECLI:NL:RBDHA:2021:16426
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 25 januari 2021 de verblijfsvergunning van verzoeker had ingetrokken per 21 december 2020. Dit besluit werd in een later stadium, op 12 april 2021, door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij het niet eens was met het bestreden besluit.
De zitting vond plaats op 19 augustus 2021, maar verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I.E. Lemmers. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er in een andere zaak, met zaaknummer NL21.5595, al een uitspraak was gedaan op het beroep van verzoeker. Aangezien de voorlopige voorziening niet meer nodig was, heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, in aanwezigheid van griffier mr. M.P.M. Veerman-Timmer, en is openbaar gemaakt op 1 september 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.