ECLI:NL:RBDHA:2021:16431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL21.12781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ugandese mensenrechtenonderzoeker en de beoordeling van geloofwaardigheid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ugandese eiser die werkzaam was als mensenrechtenonderzoeker. De eiser had op 29 november 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de geloofwaardigheid van de problemen die de eiser had ondervonden ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank wees op het belang van het document, de Uganda Police release bond, dat niet op echtheid was onderzocht, en dat dit document wel degelijk relevant was voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank benadrukte dat de Staatssecretaris de uitkomst van een inwendig onderzoek naar littekens had moeten betrekken in de besluitvorming, aangezien de eiser had verklaard dat hij tijdens zijn ontvoering was verkracht. De rechtbank gaf de Staatssecretaris acht weken de tijd om een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante documenten en bronnen in acht genomen moeten worden. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12781
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Totosashvili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Ugandese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987. Hij heeft op 29 november 2019 zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – voor zover van belang – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser was werkzaam als onderzoeker naar mensenrechtenschendingen voor de [werkgever] ( [werkgever] ). Voor zijn werk heeft hij onderzoek gedaan naar de rechten van LHBTI in Uganda. Eiser heeft Uganda verlaten nadat hij op 17 oktober 2019 is ontvoerd en nadien vervolgd vanwege zijn werkzaamheden voor de [werkgever] . Eiser wordt door de ‘ [organisatie] ’ ( [organisatie] ) beschuldigd van het bemoeien met de werkzaamheden van [organisatie] . Daarnaast wordt hij beschuldigd van het promoten van homoseksualiteit en het samenwerken met de Nederlandse overheid om het verrichten van onnatuurlijke daden te promoten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, werkzaamheden voor de [werkgever] en problemen ten gevolge van werkzaamheden voor de [werkgever] . Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en de werkzaamheden voor de [werkgever] geloofwaardig geacht, de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
4. Eiser voert als eerste aan dat verweerder hem ten onrechte niet het voordeel van de twijfel heeft gegeven danwel geen nader onderzoek heeft aangeboden, aangezien zijn werkzaamheden geloofwaardig worden geacht en de verklaringen ten aanzien van zijn problemen alleen ongeloofwaardig zijn bevonden omdat elementen daaruit bevreemding wekkend zijn bevonden of niet stroken met de aannames van verweerder. Eiser wijst op artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn en op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020.1
Eiser heeft bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor van 4 juli 2021 het
origineel van de Uganda Police release bond naar verweerder gestuurd. Verweerder had dit document op echtheid moeten onderzoeken. Ten aanzien van de aangifte die eiser heeft gedaan wijst eiser erop dat daar een registratienummer op staat en voert aan dat verweerder daarmee ter plaatse onderzoek kan doen. Verweerder had daarnaast eiser een nader gehoor moeten aanbieden zodat kon worden vastgesteld dat eiser ook bij herhaling consistent en overtuigend kan verklaren. Tot slot biedt de zorgvuldigheid dat verweerder op grond van Werkinstructie 2016/4 forensisch medisch onderzoek laat doen naar de littekens van eiser. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij verzoekt om een inwendig anaal onderzoek om aan te tonen dat hij seksueel is misbruikt nadat hij is ontvoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in eerste instantie tijdens het eerste gehoor een gelegaliseerde fotokopie van de Uganda Police release bond aan verweerder overgelegd. Dit document is, zoals volgt uit de verklaring van onderzoek van bureau documenten van 15 juni 2021, niet nader onderzocht. Eiser heeft vervolgens in bijlage 5 bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor van 4 juli 2021 de originele versie van de Uganda Police release bond naar verweerder gestuurd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit document ten onrechte niet op echtheid heeft onderzocht. In dit document staat dat eiser wordt beschuldigd van het aanzetten tot het begaan van een overtreding, machtsmisbruik en ‘unnatural offences’. Dit komt overeen met de verklaring van eiser, dat er valse verdenkingen tegen hem zijn opgemaakt naar aanleiding van zijn onderzoeken naar de situatie van LHBTI in Uganda die hij heeft verricht voor de [werkgever] . Daarnaast blijkt uit het rapport van USDOS, ‘Uganda 2020 Human Rights Report’, waar eiser naar heeft verwezen dat in Uganda sprake is van willekeurige arrestaties, mishandeling en detentie door de autoriteiten van onder andere activisten, LHBTI en journalisten. Ook kan uit dit rapport worden afgeleid dat de aanklacht ‘unnatural offences’ in verband wordt gebracht met handelingen op het gebied van seksuele geaardheid en dat er zeven jaar gevangenisstraf op staat. Het beeld dat volgt uit de landeninformatie is dus in lijn met de verklaring van eiser dat er een valse verdenking is opgemaakt nadat eiser is ontvoerd en ondervraagd. Niet is gebleken dat verweerder dit heeft betrokken bij de besluitvorming. Het document kan dan ook, anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, dienen ter onderbouwing van het asielrelaas van eiser. Verweerder moet dit document daarom op echtheid onderzoeken. De beroepsgrond slaagt.
6. Ten aanzien van het verzoek van eiser om een littekenonderzoek te laten verrichten is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte het verzoek heeft afgewezen met de motivering dat de verklaringen van eiser over de problemen ten gevolge van zijn werkzaamheden voor de [werkgever] ongeloofwaardig worden gevonden. De rechtbank volgt deze redenering niet, omdat de uitkomst van een inwendig anaal onderzoek kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, aangezien eiser heeft gesteld dat hij tijdens de ontvoering is verkracht. Daarbij heeft eiser er in dit verband terecht op gewezen dat het asielrelaas ongeloofwaardig is geacht omdat verweerder een aantal onderdelen niet aannemelijk of vreemd heeft geacht, maar niet omdat eiser onvoldoende of tegenstrijdig heeft verklaard. De rechtbank wenst te benadrukken dat een dergelijk onderzoek zeer ingrijpend kan zijn, maar dat eiser en zijn gemachtigde expliciet om dit onderzoek hebben verzocht. Nu de uitkomst hiervan kan bijdragen aan de
geloofwaardigheid van de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden heeft verweerder dit onderzoek onvoldoende gemotiveerd afgewezen en moet een dergelijk onderzoek worden uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt.
7. Ten aanzien van de registratie van de aangifte die eiser heeft overgelegd is de rechtbank van oordeel dat de samenwerkingsverplichting van verweerder niet dusdanig is dat er voor verweerder een verplichting bestaat om in Uganda aan de hand van een registratienummer onderzoek te doen. Het is aan eiser om zijn asielrelaas te onderbouwen en verweerder heeft dan ook niet ten onrechte een dergelijk onderzoek niet verricht. Over de aangifte heeft verweerder verder niet ten onrechte niet gevolgd dat de registratie daarvan alleen uit een gescheurd stukje papier met handgeschreven notities bestaat. Verweerder heeft dus aan deze registratie voorbij kunnen gaan. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte geen nader gehoor aangeboden aan eiser. Verweerder heeft hierbij mee kunnen wegen dat een aanvullend gehoor niet hoeft te worden aangeboden om een vreemdeling de kans te geven om bij herhaling consistent en overtuigend te verklaren en dat eiser niet nader heeft gemotiveerd waarom hij een aanvullend gehoor wenst. Deze beroepsgronden slagen niet.
8. Eiser voert ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling door verweerder onder andere het volgende aan. Eiser heeft in het nader gehoor en de zienswijze verklaard dat hij in de negatieve aandacht van met name de minister van Veiligheid en de directeur van de [organisatie] is komen te staan doordat in de verkiezingstijd mensenrechtenschendingen toenamen en eiser de bevoegdheid had om safe houses te kunnen onderzoeken. Daarnaast heeft eiser aan zijn baas voorgesteld om een bijeenkomst te organiseren, omdat parlementsleden die kritisch waren op het patroon van mensenrechtenschendingen in de aanloop naar de (presidents)verkiezingen de toegang werd ontzegd tot safe houses, waar oppositieleden incommunicado werden gehouden en gemarteld. Op deze bijeenkomst heeft eiser gesproken en de interventie van de [werkgever] voorgesteld. De directeur van de [organisatie] en andere leiders waren op deze bijeenkomst uitgenodigd. Daarnaast had eiser vanwege zijn werkzaamheden bij wet gegeven bevoegdheden om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen. Eiser werd daarom in de veiligheidskringen gevolgd. Verder heeft verweerder miskend dat als eiser niet vrij zou komen, de betrokkenheid van de minister van Veiligheid bij zijn verdwijning via de oom van eiser bekend zou raken. Een valse beschuldiging van homoseksualiteit of het bevorderen daarvan zou daarentegen niet direct naar betrokkenheid van de minister en de directeur van [organisatie] leiden of daarop wijzen. Zij treden bovendien eigenmachtig op en menen zich alles te kunnen veroorloven en onschendbaar te zijn. Zij vertonen wispelturig en wellicht onverklaarbaar gedrag. Eiser is verder in augustus 2019 op de Facebookpagina van de Nederlandse ambassade verschenen,
waarna hij dreigtelefoontjes kreeg waarin hij niet alleen werd beschuldigd van het promoten van homoseksualiteit, maar ook dat hij geld kreeg van de Nederlandse overheid om zich met de veiligheid van Uganda te bemoeien. Niet vanwege dit Facebookbericht, maar nadat dit bericht werd geplaatst zijn de dreigtelefoontjes begonnen. Ten aanzien van de brief die eiser schreef naar het [organisatie] voert hij tot slot aan dat uit de gang van zaken bleek dat de brief was ontvangen. Bij de aanvullende gronden heeft eiser de ontvangstbevestiging van deze brief overgelegd.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit meegewogen dat het vreemd is dat eiser hoogstpersoonlijk is ondervraagd door de minister van Veiligheid en de directeur van [organisatie] , aangezien hij niets anders heeft gedaan dan het aankaarten van misstanden van rechten van LHBTI. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser met zijn uitleg, dat hij werkzaamheden deed die bij de grondwet zijn gegeven waarmee hij de bevoegdheid had om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen in Uganda, wel degelijk een uitleg heeft gegeven waaruit volgt dat het aannemelijk is dat hij in veiligheidskringen negatief bekend zou zijn. Dat de [werkgever] bevoegdheden heeft op grond van de grondwet maakt immers dat dit een organisatie is waar de autoriteiten niet omheen kunnen. Verweerder heeft dit ten onrechte niet kenbaar betrokken bij de besluitvorming. Verder blijkt ook uit het USDOS rapport dat mensenrechtenorganisaties in Uganda werken onder restricties van de overheid en dat er in Uganda onder andere significante problemen zijn wat betreft martelingen en onmenselijke behandeling of bestraffing door de overheid, willekeurige arrestaties en detentie, politieke gevangenen en ernstige daden van corrupties. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat verweerder kenbaar dit rapport en de overige bronnen waar eiser naar heeft verwezen heeft betrokken bij de besluitvorming. Daarnaast is van belang dat eiser heeft aangetoond dat hij op eigen naam, namens de [werkgever] , brieven en aanbevelingen heeft gestuurd naar de instantie waarmee hij stelt vervolgens problemen te hebben ondervonden ( [organisatie] ). De stelling van verweerder dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in wat hij daadwerkelijk heeft gedaan waardoor hij in de negatieve aandacht is komen te staan van hooggeplaatste functionarissen en wat heeft geleid tot de ondervraging is gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
10. Verweerder heeft daarnaast in het bestreden besluit niet gevolgd dat de dreigtelefoontjes zijn begonnen nadat de Nederlandse ambassade een bericht over de ervaringen van eiser tijdens zijn studie in Nederland op de Facebookpagina heeft gepubliceerd, omdat de inhoud van dit bericht niet over zijn LHBTI-gerelateerde werkzaamheden ging. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op zijn relaas en de landeninformatie waar eiser naar heeft verwezen, het niet onaannemelijk is dat eiser vanwege de werkzaamheden die hij heeft verricht al onder de aandacht stond van de Ugandese autoriteiten voor het verschijnen van het Facebookbericht. Dat eiser vervolgens is verschenen in een Facebookbericht van de Nederlandse ambassade in Uganda maakt dat het niet onaannemelijk is dat hij vanaf dat moment ook in verband kon worden gebracht met een buitenlandse overheid. Uit het rapport van USDOS volgt namelijk ook dat de president van Uganda burgers herhaaldelijk heeft beschuldigd van het accepteren van financiering van buitenlandse donoren die geïnteresseerd zijn in het destabiliseren van het land. Dat eiser in verband wordt gebracht met machtsmisbruik is hiermee in overeenstemming en volgt ook uit de Uganda Police release bond die hij heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het voorgaande onvoldoende meegewogen in de geloofwaardigheidsbeoordeling.
11. De rechtbank merkt verder op dat verweerder heeft tegengeworpen dat uit de Uganda Police release bond blijkt dat eiser een meldplicht is opgelegd en dat hij hierover inconsistent heeft verklaard. De rechtbank overweegt hierover dat eiser in het nader gehoor niet de mogelijkheid heeft gekregen om hierover uitleg te geven door hem nadere vragen te stellen, terwijl eiser de gelegaliseerde kopie van de release bond al voor het nader gehoor had overgelegd en verweerder dus al bekend was met de inhoud daarvan.
12. Verweerder heeft tot slot aan eiser tegengeworpen dat hij niet met zekerheid kan stellen dat de brief die hij heeft gestuurd naar de directeur van [organisatie] ook daadwerkelijk is ontvangen. De rechtbank vindt verder de uitleg van eiser over de brief aan de directeur van [organisatie] , dat hij zelf niet verantwoordelijk was voor de bezorging van brieven en dat hij uit wat hem is overkomen heeft afgeleid dat de brief was ontvangen, een verklaring waar verweerder niet zomaar aan voorbij heeft mogen gaan. Daarbij is verder van belang dat eiser tijdens de beroepsprocedure een voor ontvangst getekend exemplaar heeft overgelegd van zijn brief van 25 juli 2019 aan de directeur van [organisatie] .
13. Gelet op het voorgaande is de aanvraag van eiser ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Verweerder dient daarbij de documenten en openbare bronnen die eiser in de voorprocedure en in beroep heeft genoemd of overgelegd kenbaar te betrekken. Voor zover verweerder de echtheid van de documenten betwist dient verweerder nader onderzoek naar deze documenten te verrichten. Ook dient verweerder de uitkomst van het inwendige onderzoek naar littekens in de besluitvorming te betrekken. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat de in deze uitspraak besproken argumenten van eiser ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling doorslaggevend waren bij de beoordeling van de zaak. Eiser heeft echter nog meer argumenten naar voren gebracht die vooralsnog geen bespreking behoeven. Indien de uitkomsten van de nadere besluitvorming daartoe aanleiding geven, dient verweerder deze alsnog te betrekken.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
10 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.